Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Joseph LIMBURG

betekenis & definitie

Nederlands staatsman (’s-Gravenhage 29 Dec. 1866 - 15 Mei 1940), promoveerde te Leiden in de rechten (1890), werd advocaat te ’s-Gravenhage en behoorde tot de oprichters van de Vrijzinnig-Democratische Bond. In 1904 werd hij lid van de Provinciale Staten, in 1907 van Gedep.

Staten van Zuid-Holland; sinds 1905 had hij zitting in de Tweede Kamer. Een belangrijke wet, in 1917 op zijn initiatief tot stand gekomen, bepaalde, dat personen met einddiploma-H.B.S. voortaan tot universitaire examens, o.a. de medische faculteit, zouden worden toegelaten. In het voorjaar van 1926, na de val van het eerste kabinet-Colijn, deed Limburg een mislukte poging tot kabinetsformatie. Hierover ontstond een conflict tussen hem en zijn partijleider Marchant; Limburg trad nu uit de partij en legde al zijn vertegenwoordigende zetels neer. Kort daarop werd hij lid van de Raad van State. Na Wereldoorlog I legde hij zich vooral toe op de vertegenwoordiging van Nederland in buitenlandse aangelegenheden. Verder was hij jarenlang voorzitter van de Staatscommissie-Limburg tot voorbereiding van partiële herzieningen van het burgerlijk recht, welke commissie na Wereldoorlog II is herleefd in de Staatscommissie onder voorzitterschap van prof. mr E. M. Meyers.Bibl.: De strafbare opruiing, diss. (1890); De burgerl. kinderwetten (1902); Voortz. der Handl. Burg. Recht d. Asser en Van Heusde (Verbintenissen) (1899-1909); De buitenl. betr. (1913).

< >