(Hebr. :„Jahwericht op”), zoon van koning Josias en 18de koning van Juda, werd na de afzetting van zijn broeder Joachaz door de pharao Necho II tot vorst van Juda uitgeroepen, bij welke gelegenheid hij zijn naam (Eliakim) in Jojakim veranderde. Deze koning wordt door de profeet Jeremias met de zwartste kleuren afgeschilderd.
Inderdaad was Jojakim vijandig gezind tegenover de profetische partij en tegenover het merendeel van zijn onderdanen. Hij steunde op de beambten en de militairen en dreef naar hun zin een Egyptisch-gezinde politiek. In 605, nadat de Babylonische vorst Nebukadnezar II (603-562) de pharao Necho II had overwonnen, moest Jojakim van politieke koers veranderen. Om een ramp te voorkomen was hij verplicht zich aan Babylonië te onderwerpen. Maar de kortzichtige prins bleef zijn woord niet getrouw en beproefde opnieuw met Egypte te onderhandelen. Een nieuwe Babylonische inval in Palestina bleef niet uit, doch Jojakim stierf, voordat de Babylonische troepen Jeruzalem omsingelden.
Zijn zoon Jojachin werd gevangengenomen en als balling meegevoerd. De profeet Jeremias heeft in de hoofdstukken 46 : 3-25 de politieke gebeurtenissen van Jojakims regering dichterlijk uitgebeeld. In chronologisch opzicht biedt de slag van Karkemisj in 605 een solide houvast. De naamsverandering ter gelegenheid van de troonsbestijging, waarvan sprake is geweest, doet zich ook bij enkele andere der laatste koningen van Juda voor: een feit waarvan nog geen voldoende verklaring werd gegeven. De goddeloze, waartegen het boek Habakuk uitvaart, zou volgens P. Humbert, niemand anders dan Jojakim zijn.PROF. DR J. COPPENS
Lit.: P. Humbert, Problèmes du Livre d’Habacuc (Neuchâtel 1944), M. Noth, Gesch. Israels (Goettingen 1949); P. Heinisch, Gesch. des A. T.’s (Bonn 1950); J.
Coppens, Les Douze Petits Prophètes. Bréviaire du Prophétisme (Bruges - Louvain 1950).