(Hebr. : „Jahwe bevestigt, stabiliseert”), ook bekend onder de namen Jechonja, Chonja, Jechonias, zoon en opvolger van Jojakim. Hij regeerde slechts drie maanden (597; 598 volgens A.
Jirku) en moest zich aan Nebukadnezar II onderwerpen. Hij werd als krijgsgevangene, samen met een aantal voorname burgers, waaronder de profeet Ezechiël, naar Babylonië weggevoerd (de eerste Babylonische gevangenschap). Jer. 22 : 20-30 en Ezech. 17 : 1-4 hebben betrekking op het lot van koning Jojachin. Recente auteurs, onder wie ook enigszins A. van Hoonacker, zijn van mening, dat aan de lotgevallen van Jojachin enige trekken van de mysterieuze figuur van de Ebed Jahwe, in Is. 40-55, werden ontleend. Na ca 37 jaar ballingschap werd de vorst door Evilmerodach in vrijheid gesteld.PROF. DR J. COPPENS
Lit.: E. F. Weidner, J., König von Juda, im babylonischen Keilschrifttexten, in Mélanges Syriens, dlII (Paris 1941); A. Bea, König J. in Keilschrifttexten, in Biblica, dl XXIII (Rome 1942), blz. 79-82; F. Böhl, Nebukadnezar en J., in Nieuw Theol. Tijdschr., dl XXV (1942), blz. 121-125.
Over J. en Ebed-Yahwe: J. Coppens, Nieuw licht over de Ebed-Yahweh-liederen in Pro Regno-Pro Sanctuario; Huldeboek G. van der Leeuw (Nijkerk 1950; 2de verm. dr., Leuven 1950), blz. 115-123.