Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Jeruzalem

betekenis & definitie

(zie de plattegrond; Lat. en Gr.: Hierosolyma; Hebr.: Jeroesjalem, Jeroesjalajim; in spijkerinscripties: Oersalimmoe; Arabisch: Beit-elMakdis, El Moekaddis, El Koeds of Koeds-esj-Sjerif („het verheven heiligdom”), de heilige stad van de Joden en de Christenen en ook van de Moslems. Jeruzalem is sedert 1 Febr. 1949 de hoofdstad van de jonge staat Israël (Juli 1922 tot 14 Mei 1948 was het de hoofdstad van het Britse mandaatgebied Palestina) en telt (1948) ca 170 000 inw., van wie ca 110 000 Joden, verder Mohammedanen en Christenen.

In normale tijden neemt de bevolking omstreeks Pasen toe met enige duizenden pelgrims. De stad is de zetel van R.K., Grieks-Katholieke, Armeense en Anglicaanse hoogwaardigheidsbekleders en van vele buitenlandse legaties. De in 1919 gestichte Hebreeuwse Universiteit op de noordelijke top van de Olijfberg, de Scopus, heeft zich reeds een goede naam verworven.Ligging.

De stad ligt op 31 “48' N.Br. en 35°i4' O.L. v. Gr. op een onregelmatig, rotsachtig, dor kalkplateau in het Z. van het gebergte van Judaea, op 768 m boven het niveau van de 56 km naar het W. liggende Middellandse Zee en 1200 m boven dat der Dode Zee, waarvan de noordpunt slechts 21 km ten O. van de stad ligt. Ten O. van de muur der oude stad ligt de vallei van de Kidron en daarachter de 818 m hoge Olijfberg; de Wadier-Ralabi begrenst Jeruzalem in het W. en Z. en mondt bij de vijver van Siloam in de Kidron uit.

Een spoorlijn naar Jaffa geeft verbinding met de hoofdlijn Syrië - Egypte. Het Britse gouvernement heeft uitstekende asfaltwegen aangelegd o.a. naar de voorhaven Jaffa (66 km), via Jericho naar Transjordanië in het O., via Nabloes naar het N. en via Bethlehem naar het Z. Ca 10 km ten N. van de stad ligt aan de hoofdweg bij Qalandiya een kleine landingsstrook voor vliegtuigen. De voornaamste luchthaven voor Jeruzalem is Lydda, ca 40 km naar het N.W. gelegen. Het klimaat is zeer gunstig vergeleken met dat van de lager gelegen steden aan de kust of aan de Jordaan. Hoewel de lange zomer warm, droog en dus stoffig is, bieden de winter- en voorjaarsmaanden een aangename afwisseling.

De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt 15,9 gr. C.; in Aug. gem. 23 gr., in Jan. gem. 7 gr. Er valt jaarlijks gem. 660 mm regen, vnl. geconcentreerd in de maanden Nov. - Mrt, hetgeen ongunstige gevolgen kan hebben door bodemerosie en het snel verdwijnen van het regenwater in de poreuze kalkgrond. Het op tijd invallen van de regenperiode in de winter is van betekenis voor de watervoorziening der stad en het gelukken van de oogst.

Stadsbeeld

Jeruzalem is van het Z. uit gebouwd, waar David zijn stad stichtte op de Z.O. heuvel Ophel. Salomo breidde haar uit naar het W. en N., waar hij zijn paleis en tempel bouwde. Uit welke tijd de verschillende ommuringen stammen is niet zeker, wel heeft men de datering van het houwen van het kanaal, dat het water van Gihon naar de Siloamvijver moest brengen, gevonden. Een Hebreeuwse inscriptie in de wand vertelt van de werkzaamheden tijdens Hezechias (725-697).

Daar de stad naar het O., Z. en W. door diepe dalen begrensd is, breidde zij zich naar het N. uit, waar de muur verlegd moest worden. De meest grootscheepse verfraaiing van de stad vond plaats onder Herodes de Grote (37-4), die een paleis, de citadel, de burcht Antonia, de torens Hippicus, Phasael en Mariamme liet bouwen, de tempel geheel vernieuwde en het tempelgebied liet ommuren. Onder zijn opvolgers kreeg Jeruzalem de meeste inwoners en werd de grootste muur om de stad gelegd. De graven uit het Cedrondal van Absalom, Zacharias en St Jacob zijn van type Hellenistisch en ook uit Herodes’ tijd.

Uit de Byzantijnse tijd is alleen goed bewaard de gouden Poort. Deze bestaat uit een grote rechthoekige ruimte, die door midden wordt gedeeld door zware zuilen, corresponderende met pilasters in de zijwand, waarop vroeger de gewelven, nu de, in Mohammedaanse tijd aangebrachte, koepels rusten. De kapitelen en architraaf zijn rijk met acanthusrank versierd. Deze poort gaf toegang tot de Haram-esj-Sjerif (het heerlijke heiligdom), waar Salomo oorspronkelijk de tempel bouwde, op een heuveltop, ten N. van de stad van David, die hij naar het N. en Z. kunstmatig uitbreidde door een onderbouw, die de stallen van Salomo wordt genoemd. Deze door Herodes verbouwde tempel werd in 70 n. Chr. door Titus verwoest.

Reconstructies van de tempel zijn naar aanleiding van de beschrijving in de Bijbel en naar voorbeeld van Assyrische tempels herhaaldelijk gemaakt. Het gelukkigst is misschien die van Chipiez. De tempel had een dwarsliggende voorhal, daarachter in de lengte de ruimte voor de dienst, met aansluitend een nisachtige donkere ruimte voor het allerheiligste. Op zij en voor de tempel was een hof omsloten door gebouwen, waaromheen weer een hof, weer omsloten door gebouwen en ommuring. De westelijke muur van de Haram is tegenwoordig de klaagmuur, in fundament nog van Herodes de Grote. In Romeinse tijd liet Hadrianus hier de tempel van Aelia Capitolina bouwen, daarna was de heuvel eeuwen in onbruik, tot Abd el Malik, een kalief van de Omajaden, de Kubbet es Sakra (koepel van de rots) bouwde, dikwijls ten onrechte Omar-moskee genoemd.

De vorm van de moskee is een vlakgedekte achthoek met in het midden een op 4 pijlers, met telkens er tussen 3 zuilen, rustende trommel, waarop de van binnen bolvormige, van buiten iets toegespitste houten koepels rusten. Binnen is de moskee versierd met mozaïeken, gedeeltelijk uit de 7de en nde eeuw, van buiten met grote marmerplaten en gekleurde tegels. Onder de koepel steekt de rots twee meter uit de vloer. Hier zoekt men het vroegere brandaltaar of wel de plaats van het allerheiligste van Salomo’s tempel. In de 19de en 20ste eeuw werd de moskee sterk gerestaureerd. De andere moskee van de Haram werd eveneens door Abd el Malik gesticht.

Dit is de moskee Al Aksa (het verst gelegen heiligdom, nl. van Mekka), die zevenbeukig is met dwarspand en koepel op de viering. De invloed van Byzantijnse bouwmeesters is duidelijk te zien, al neemt men tegenwoordig niet meer aan, dat er resten van een kerk van keizer Justinianus te vinden zijn. De kruisvaarders maakten er het Palatium Salomonis van, waar 1118 de orde van de Tempeliers gesticht werd. Uit de Christelijke tijd is het meest bekende gebouw de Heilige Grafkerk. Het best bewaarde monument uit de tijd der kruisvaarders is de kerk van de heilige Anna, een Romaanse kerk met recht afgesloten koor, met een nog Byzantijnse crypt.

Het cenaculum, het huis van het laatste avondmaal, is eveneens, zoals het nu is, uit de 12de eeuw. Het bestaat uit een door zuilen in tweeën gedeelde rechthoekige zaal met geribde Gothische gewelven. Hoewel in handen van de Mohammedanen, die menen het graf van David, dat door een cenotaaf is aangegeven, te bezitten, is het nu weer toegankelijk voor Joden. Van het graf van Maria in de vallei Josaphat is nog de crypt uit de 5de eeuw over en de voorgevel uit de 12de eeuw, zoals hij hersteld is door de Benedictijnen van Cluny. De kerk van St Jacobus is eveneens uit de 12de eeuw over en heeft het Armeense type van de kruisvorm met koepel.

De overige kerken, kapellen en kloosters zijn meest uit de 19de en 20ste eeuw. Uit de Turkse tijd stamt ten slotte de tegenwoordige ommuring, die in het N.O. en W. op de fundamenten van de oude muren rust, maar in het Z. de oude Joodse stad in tweeën deelt. Deze 12 m hoge muur met zijn 8 poorten en 34 torens, in 1542 door Soliman de Prachtlievende opgetrokken, geeft, te zamen met de vele koepels, ook aan particuliere huizen, en de nauwe, dikwijls overdekte straten, de binnenstad haar middeleeuws, Oosters karakter, terwijl de stad buiten de muren met grote huizenblokken, pleinen en brede straten het aanzien heeft van een moderne tuinstad. Sedert Wereldoorlog I is het uiterlijk der stad grondig veranderd, vooral in buitenwijken en de naaste omgeving. Tijdens de botsingen tussen de Joodse nationalisten en de Britse troepen na Wereldoorlog II en vooral ook na de ontruiming der stad door de Britten in Aug. 1948 tussen Joden en Arabieren, is in verschillende wijken der stad veel schade aan gebouwen veroorzaakt door explosies en artilleriebeschietingen. Het centrum werd geïsoleerd achter versperringen en versterkingen, terwijl de stad uiteindelijk in Joodse en Arabische zones werd verdeeld.

Oudheidkundig onderzoek.

Het oudheidkundig onderzoek te Jeruzalem begon in 1863 met de blootlegging en opening van het zgn. „Graf van Absalom” en de „graven der koningen”. Feitelijk bleken de laatste het mausoleum van koningin Helena van Adiabene te zijn en niet ouder te zijn dan het Herodiaanse tijdperk, evenals de toren Hippicus bij de Jaffapoort (de zgn. „Davidstoren”), de Klaagmuur en de Ecce-Homo-boog in de Via Dolorosa. De Saulcy begon in 1863 met de werkzaamheden en Ch. Warren groef ten Z.W. van de Tempelberg sedert 1865, in opdracht van het Palestine Exploration Fund. Oudere onderzoekers waren o.a. de Fransman Clermont-Ganneau, de Engelsman Bliss en de Duitser Guthe. In 1913 begon de opgraving van de oude Davidsstad op de Ophel door de Fransman R. Weill, in opdracht van Rothschild.

In 1923 nam de Palestine Exploration Fund hun werk over, eerst onder R.W. Macalister en J.G. Duncan, daarna onder J.W. Crowfoot. De resultaten hebben in het algemeen niet aan de hooggespannen verwachting beantwoord. Te veel bleek bedorven te zijn toen in 140 v.

Chr. bij de verwoesting van de burcht Akra de gehele oppervlakte van de heuvel gesloopt werd. Vastgesteld werd de plaats van de „Dalpoort”, het „graf van David” bleek een groot, leeg grafgewelf. Het onderzoek naar de muren heeft voor de oude topografie van Jeruzalem tot belangrijke gevolgtrekkingen kunnen leiden. Wij bezitten uit de Joodse tijd een niet overal even duidelijke beschrijving van Flavius Josephus. De loop van de eerste muur bepaalt nl. de omvang van de oudste stad, terwijl de juiste plaatsbepaling van de tweede muur (de Herodiaanse muur) de echtheid van de traditionele plaats van Golgotha en het Heilige Graf hoe langer hoe meer deed blijken. De derde muur werd in 41 n.

Chr. door Herodes Agrippa in het N.W. van de tegenwoordige Damascuspoort opgetrokken en in 1926-1927 door E.L. Sukenik en L.A. Meyer blootgelegd. De vierde muur is die van Aelia Capitolina, in de kleinere kring van de tegenwoordige ommuring van de binnenstad, die in de tegenwoordige vorm echter pas afkomstig is uit de Turkse periode.

Geschiedenis.

Uit vermeldingen in spijkerschrift in oude Sumerische lijsten en uit de correspondentie van de Egyptische koning Amenhotep IV (1375-1358 v. Chr.) met de Kanaänese vazallen (gevonden te Amarna) blijkt, dat het oudste Jeruzalem, dat destijds gelegen was op de thans onbewoonde heuvel Ophel, ten Z. van de Tempelberg, ca 2000 jaar v. Chr. reeds een sterke vesting en een beroemd heiligdom was. Koning David heeft ca 1006 v. Chr. de bijna onneembare vesting door list en geweld veroverd (2 Sam. 5 : 6-9; i Kron. 11 : 4-7) en hier de „stad Davids” als zijn residentie en het middelpunt van zijn rijk gevestigd. Zijn zoon en opvolger Salomo heeft deze nieuwe hoofdstad van het verenigd koninkrijk van Israël en Juda vergroot en verfraaid en in het N. daarvan, op de hoogste top van de heuvel, zijn paleis en de beroemde „tempel van Salomo” gebouwd (1 Kon. 3 : 1; 6; 7; 9 : 15).

Na de splitsing van het rijk bleef Jeruzalem de hoofdstad van Juda en de residentie van de dynastie van David. Zeer waarschijnlijk was de stad gedurende het gehele tijdvak der koningen en zelfs nog ten tijde van Nehemia (zie de voor de topografie zo belangrijke gegevens in Neh. 2, 3 en 12) nog beperkt tot de oostelijke heuvel, dus, zelfs naar antiek Palestijnse begrippen, betrekkelijk klein van omvang. Behalve de versterking van de stad (2 Kron. 26 : 9, 27 : 3 enz.) was het vraagstuk der watervoorziening reeds oudtijds van belang. De „Bovenvijver” der waterleiding tijdens koning Achaz (Jesaja 7 : 3, 36 : 2) was waarschijnlijk de tegenwoordige Mamillavijver in het W. Belangrijker, vooral ook uit technisch oogpunt, waren de tunnel en het kanaal van Siloam of Siloah, ten Z. van de oude Davidsstad, aangelegd door diens zoon Hizkia.

De Assyrische koning Sanherib verhaalt in zijn opschriften hoe hij dezelfde koning Hizkia in zijn hoofdstad „Oersalimmoe” belegerd heeft, waarover Bijbelse gegevens in 2 Kon. 17 en 18 en Jesaja 36 en 37. Hij moest voor de muren van Jeruzalem terugkeren. Volledig verbrand en verwoest werd de stad door koning Nebukadnezar van Babylonië in 586 v. Chr. (2 Kon. 25 : 9 en volgende). Dat was het begin van de Babylonische ballingschap. Vrij kort daarna keerden de eerste ballingen terug en begonnen met de herbouw van de stad en de tempel; in 516, juist 70 jaar na de verwoesting, was de tempel voltooid, maar pas in 444 v.

Chr. waren door de energie van de Joodse stadhouder Nehemia de muren hersteld. De hogepriester Simon hield zich daarna vooral bezig met de leiding van de werkzaamheden ter verfraaiing van stad en tempel (Sirach, hoofdstuk 50).

Weinig is bekend uit de periode 538-330, toen Jeruzalem onder Perzische en Griekse heerschappij stond. Nadat Jeruzalem afwisselend nu eens aan de Ptolemaeïsche koningen van Egypte, dan weer aan de Seleucidische van Syrië onderworpen was geweest, kwam het in 198 v. Chr. voorgoed onder Syrische heerschappij. In de 2de eeuw v. Chr. werd hiertegen een heftige strijd gevoerd onder leiding van de Maccabeeën of Hasmoneeën, ten gevolge van de pogingen om het land te helleniseren. In 170 en 168 verscheen Antiochus IV Epiphanes te Jeruzalem en trachtte op bloedige en wreedaardige wijze de opstand te onderdrukken.

Hij slechtte de stadsmuren, wijdde de tempel aan de Olympische Zeus en maakte van de oude Davidsstad een sterke citadel, waarvan de Syrische bezetting haar macht over Jeruzalem zou waarborgen. Doch reeds in 165 nam Judas de Maccabeeër weer bezit van Jeruzalem, reinigde de tempel van de afgodendienst en versterkte de Tempelberg. Na afwisselende oorlogskansen wist Simon Makkabi de burcht der Syriërs te veroveren en daardoor meester over de gehele stad te worden. Johannes Hyrkanos I bouwde de burcht Baris ten N.W. van de Tempel; ook stond er een paleis der Maccabeeën in de bovenstad. InÖ3v. Chr. mengde Pompejus zich in de strijd tussen de Maccabeeische broeders Hyrkanos II en Aristoboelos II en leidde door de verovering van de Tempelberg de Romeinse heerschappij in.

Door Herodes de Grote kwam Jeruzalem tot nieuwe luister. Door de Senaat van Rome tot koning van Juda benoemd, veroverde hij, met hulp van een Romeins leger, Jeruzalem, dat hij, vooral van 25 tot 13, met grootse bouwwerken verfraaide. Hij verbouwde de burcht Baris en noemde die Antonia. De stad kreeg een schouwburg en een amphitheater, waarschijnlijk ook een renbaan. Jeruzalem was toen verdeeld in de bovenstad (Z.O. heuvel, het oude Jeruzalem!, benedenstad of Akra (Z.W. heuvel, vroeger Zion of Davidsstad), de Tempel en de voorstad ten W. daarvan. Dit bouwwerk werd door Herodes tot nieuwe luister verheven, de omtrek werd tot 6 stadiën (noom) uitgebreid en door verschillende bruggen met de westelijke stadsdelen verbonden.

Dit werk duurde, met tussenpozen, van 20 v. Chr. tot ca 63 n. Chr. Na de tijd van Archelaus (4-6 n. Chr.) ontstond in het N. de nieuwe stad met de Bezetaheuvel, die door koning Agrippa I (41-44) met een nieuwe, derde muur werd omringd; voltooid in 66.

De glanstijd van de stad valt tijdens de opvolgers van Herodes; zij telde toenmaals ca 200 000 inw. en had een omvang van 33 stadiën (6,3 km). In deze tijd trad Jezus op, die na Zijn veroordeling door het Sanhedrin moest verschijnen in het rechthuis, het praetorium (Joh. 17 : 28), dat de ambtswoning was van de Romeinse landvoogd in Jeruzalem, nl. het vroegere paleis van Herodes, naast de tegenwoordige citadel. De lithostratos (Joh. 19 : 13, Aramees: Gabbatha), vanwaar Jezus Zijn lijdensweg naar Golgotha begon, was vermoedelijk het daarvoor gelegen plein. Aan de zuidzijde van het Hinnomdal moet de „hakel dama” of bloedakker (Matth. 27 : 9) liggen, (z voorts Golgotha, Gethsemané, Bethesda, Bethphagé, Bethanië, Kidron, Olijfberg en Siloah).

Tijdens de opstand van de Joden tegen de Romeinen werd Jeruzalem, na een belegering van vijf maanden, in 70 n. Chr. veroverd door Titus en volledig verwoest. Slechts enkele torens en stukken van de muur bleven gespaard. De bouwplannen van Hadrianus veroorzaakten de laatste, wanhopige opstand der Joden onder Bar Kochba tegen de Romeinen in 132-135. Nadat deze onderdrukt was werd Jeruzalem een Romeinse kolonie met de naam Aelia Capitolina. De Joden mochten er op straffe des doods niet komen en op het Tempelplein werd een heiligdom voor Jupiter Capitolinus opgericht.

Constantijn de Grote liet in 326-335 boven de traditionele plaats van Jezus’ lijden en opstanding een grote basilica (z Heilige Grafkerk) oprichten, en Jeruzalem, waarschijnlijk reeds lang door Christenen bewoond, werd nu ook officieel een Christelijke stad, wat het, met uitzondering van de tijd der Perzische bezetting (614-628) ca 300 jaar bleef, totdat in 637 kalief Omar het bij het nieuwe Arabische wereldrijk inlijfde. Jeruzalem kreeg toen de naam El-Koeds (het heiligdom) of Beit-el-Makdis (plaats van het heiligdom), hoewel de Arabische schrijvers ook de naam Aelia in de vorm van Ilija gebruikten. In 969 verloren de Abassieden van Bagdad de stad aan de Egyptische Fatimieden en dezen weer in 1077 aan het Seldsjoekengeslacht der Orthokieden, door wier optreden tegen de Christenpelgrims de Kruistochten in het leven geroepen werden. Nadat de Fatimieden in 1098 Jeruzalem heroverd hadden, werd de stad in 1099 door Godfried van Bouillon veroverd en wederom hoofdstad van een zelfstandig rijk, dat onder de broeder en opvolger van Godfried, Boudewijn I, als koninkrijk, tegen het midden der 12de eeuw gedurende korte tijd tot bloei kwam. In 1187 werd dit gebied door de Egyptische sultan Saladijn veroverd, terwijl keizer Frederik II van Hohenstaufen de stad in 1229 weer in het bezit der Christenen bracht. Sedert 1244 echter heeft zij tot 1917 onder heerschappij van de Islam gestaan, hoewel verschillende Europese vorsten (de Duitse keizers tot 1806) de titel „koning van Jeruzalem” voerden.

In 1517 ging de macht van de Egyptische Mamelukken op Selim I van Turkije over. Diens zoon en opvolger liet de tegenwoordige ringmuur bouwen. Onder de Turkse heerschappij nam Jeruzalem sterk aan betekenis af, tot zij in de 19de eeuw weer langzaam vooruit begon te gaan door de toevloed van Joodse immigranten, vooral afkomstig uit Rusland. Tijdens Wereldoorlog I werd Jeruzalem in 1917 door de Engelsen veroverd, die er de hoofdstad van hun mandaatgebied Palestina van maakten. Het Joodse element werd in die tijd versterkt, maar daardoor werd de tegenstelling tussen Joden en Mohammedanen sterker.

In 1933 hadden bloedige conflicten tussen beide bevolkingsgroepen plaats, die zich later telkens herhaalden. Van 1939-1946 was het rustig. De Engelsen wisten aanvankelijk de orde nog te bewaren, maar naarmate de Joden zich organisatorisch en materieel sterker wisten werd hun optreden steeds driester en keerden zij zich ook tegen het Britse bestuur. De ondergrondse organisatie „Irgoen Zwai Leoemi” deed in Juli 1946 een bomaanslag op het King-David-hotel, waar het Britse militaire hoofdkwartier en het secretariaat van hun Palestijnse regering waren gevestigd en waarbij 60 personen om het leven kwamen. InNov. 1946 werd het station opgeblazen. De Verenigde Naties stelden een ontwerpstatuut voor internationaal bestuur over Jeruzalem op, doch beide partijen konden zich daarmee niet verenigen, evenmin als met de demilitarisatievoorstellen van de bemiddelaar der Verenigde Naties, graaf Folke Bernadotte van Zweden, die optrad na het vertrek der Britse troepen.

In Jeruzalem vonden in Aug. 1948 nog steeds schermutselingen plaats tussen de troepen van de jonge staat Israël en die van (Trans-) Jordanië, ondanks het bevel „staakt het vuren” van de Veiligheidsraad der Verenigde Naties. Het militaire bestuur over het Israëlische deel van Jeruzalem werd in Februari 1949 vervangen door een burgerlijk bestuur en de stad werd tot hoofdstad van de staat uitgeroepen. In Mrt werden reeds verschillende ministeries van Jaffa/Tel Aviv hierheen overgebracht. Verschillende gedemilitariseerde delen van de stad werden door de Israëli bezet. Een nieuw plan tot internationalisatie van Jeruzalem, waarbij een commissaris der Verenigde Naties, steunend op een internationale politiemacht, het bewind zou voeren, werd door Israël en Jordanië verworpen en daarna, in Dec. 1949, door de Assemblee der Verenigde Naties aangenomen. Israël en Jordanië, die beide sectoren van Jeruzalem bezet houden, blijven zich hiertegen verzetten en besloten zelfs een „gemeenschappelijke houding” aan te nemen. Het westelijke deel van de stad, vnl. het nieuwe gedeelte, is in handen van Israël, het O. met de oude stad en de Mons Scopus, de zetel der Israëlische universiteit, ligt in de sector van Jordanië.

Lit.: Sir G. A. Smith, Jerusalem, the Topography, Economics and History from the Earliest Times to A. D. 70 (2 dln, 1907-’08); P. H. Vincenten P.

F. M. Abel, Jérusalem (Paris 1912 en 1914); Joach. Jeremias, Jerusalem zur Zeit Jesu (Leipzig 1923 v.v.); R. A. S.

Macalister en J.G. Duncan, Excavations on the Hillof Ophel, Jerusalem i923-25 (London 1926); Palestine Expl. Fund Annual sedert 1869, Bulletin of American Schools of Or. Research in J. sedert 1920, Revue Biblique; G. A. Smith, J., Recherches de topographie, d’archéologie et d’histoire (19141926) ;R.

Storrs, J. 1918-1920 (1921); R. Weill, Lacitéde David (Paris 1920); E. L. Sukenik and L. C. Mayer, Third Wall of J. (Jer. and Oxford 1930); L.

T. Bridgeman, J. at Worship (1932); E. T. Richmond, The Sites of the Crucifixion and the Resurrection (1934); C. Watzinger, Denkmäler Palestina’s (Leipzig 1935); L. Farmer, We saw the Holy City (1944); H.

Kendall, J. City Plan (London 1948).