Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Johannes damascenus

betekenis & definitie

laatste der Griekse kerkvaders, heilige en kerkleraar (Damascus ca 675 - Jeruzalem 4 Dec. 749?), uit een aanzienlijke en Christelijke familie gesproten, was de zoon van een hoog ambtenaar bij de Saraceense kalief van Damascus en volgde zijn vader op in dit ambt, doch moest dit ca 715 neerleggen wegens zijn trouw aan het Christelijk geloof; hij trok zich terug in het klooster, waarschijnlijk het S. Sabbasklooster te Jeruzalem.

Bij het begin van de beeldenstrijd (z Iconoclasten) verschijnt Johannes in de geschiedenis als monnik en priester en als een trouw volgeling van Johannes V, patriarch van Jeruzalem. In diens naam had hij in 726 een Rede tegen hen die de beelden verwerpen opgesteld en deze tot tweemaal toe opnieuw bijgewerkt en uitgegeven (729-730), waardoor hij de voornaamste voorvechter der orthodoxe beeldenverering is geworden. Hij streed en schreef tevens tegen oude ketterijen die in zijn tijd nog voortleefden en liet ook exegetische en ascetische geschriften achter, o.a. Sacra Paralella, preken over de Moeder Gods Maria en zeer gewaardeerde religieuze hymnen. Zijn hoofdwerk Bron van kennis, in het Latijn meestal geciteerd naar het derde deel De Jide orthodoxa, beëindigd in 742 en tot in de Nieuwe Tijd het klassieke leerboek der Griekse Kerk, bevat, naast een wijsgerige inleiding en een geschiedenis van de ketterijen, een systematische uiteenzetting van nagenoeg de ganse dogmatische theologie. Het is in de grond een methodische verklaring van het Niceo-Constantinopolitaans geloofssymbolum. Het werd in 1150 door Burgondio van Pisa voor het eerst in het Latijn vertaald en door Petrus Lombardus tot voorbeeld genomen van zijn IV Libri sententiarum; het was sinds de 12de eeuw een der voornaamste bronnen voor de kennis der Griekse theologie in het Westen.

Hij is de laatste grote dogmaticus der Griekse Kerk en werd in 1890 door paus Leo XIII tot kerkleraar verheven. Feestdag 27 Mrt.DR V. MOREL

Bibl.: Migne, Patrologia graeca, dln 94-96 (Paris 1864-1891), die een nieuwe uitg. en aanvulling is van de uitg. van 1712 door M. Lequien.

Lit.: M. Jugie, art. S. Jean D. in Dictionnaire de théol. cath., t. VIII, 693-751 (Paris 1924); J. Bilz, Die Trinitatslehre des J.

D. (Paderborn 1909); V. Mitchel, The Marialogy of S. J. D. (Kirkwood 1930); C. Chevalier, La marialogie de S. J.

D. (Rome 1936); H. Menges, Die Bilderlehre des h. J. v. D. (Münster 1938); J. de Ghellinck, Le mouvement théologique au Xlle siècle (2de uitg. Bruxelles - Paris 1948).

< >