Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Beeldenverering

betekenis & definitie

(ido(ld)latrie) is een zeer algemeen verschijnsel, dat in wezen berust op de behoefte van de mens, om de Macht*, die hij ontmoet, vast te leggen in een tast- en zichtbaar voorwerp. Dezelfde behoefte ligt achter het fetisjisme*, en men zou beeldenverering (althans die, waarbij de Macht in het beeld aanwezig wordt geacht) dan ook een bepaalde soort fetisjisme kunnen noemen, waarbij de vorm van het voorwerp echter de gestalte van de Macht moet weergeven.

Deze gestalte behoeft niet altijd een menselijke te zijn. Zij is dat bij de meeste primitieve volken niet. Vele beelden van góden stellen deze als diervormig voor, terwijl andere de god half dierlijk, half menselijk afbeelden. Het bekendste voorbeeld van de laatste afbeeldingswijze vinden wij in Egypte, waar bijv. de god Horus in de oudste tijd als sperwer, maar reeds spoedig in de regel als mens met sperwerkop wordt voorgesteld. Het anthropomorfisme heeft dan reeds vorderingen gemaakt. Ook komt het veel voor, dat een godenbeeld nog half fetisj is, half menselijke figuur.

De hermen in Griekenland waren stenen zuilen, voorzien van een mensenhoofd en (als vruchtbaarheidssymbolen) van een phallus. In het algemeen zijn vele beeldvormen uit zuilen ontstaan en deze op haar beurt weer uit heilige bomen. De grote godenmoeder uit het Voorgriekse tijdperk wordt bijv. nu eens als zuil tussen twee leeuwen afgebeeld (de beroemde leeuwenpoort te Mycene), dan weer als vrouw tussen dezelfde dieren. Dionysos wordt voorgesteld als boom met mensenhoofd, terwijl de Maenaden om hem heen dansen.In het algemeen kan men dus volstrekt niet zeggen, dat de mens zich zijn góden naar zijn eigen beeld heeft gedacht en gemaakt; integendeel, zelfs dan, wanneer het anthropomorfisme reeds zijn beslag heeft gekregen, accentueert men vaak de niet-menselijke trekken. Wij denken bijv. aan de Indische godenbeelden met vele armen en benen, aan de Romeinse Janus met twee aangezichten of de Griekse Hekate, die er driehad,enz.Hetbeeld is alleen vererenswaardig door de heilige Macht, die het bezit. In vele gevallen wordt deze macht er door een bijzondere wijding aan verleend. Is dit niet het geval, dan toont zij zich door wonderen of een wonderbare herkomst. Uit Egypte is bekend, dat de priesters sommige beelden door een technische inrichting konden laten spreken. Zo sprak he t beeld van Amon tot Alexander den Grote in de Grote Oase.

Soms gelden de beelden als media, waarvan geesten of góden zich bedienen in hun verkeer met de mensen. Dit geldt bijv. van de korwars op Nieuw-Guinee, waarvan de geesten gebruik maken om orakel te geven; ook van de zgn. ka-beelden in Egypte, die, door de geest van een afgestorvene bezield, offergaven aanvaardden. In andere gevallen echter behandelt men de beelden als op zichzelf goddelijk. Zo wanneer men ze ronddraagt op tronen, of, zoals dat bij de Romeinen geschiedde, aan tafels doet aanliggen, elke morgen hun toilet verzorgt, zoals in Egypte, enz. Maar zowel in het ene als in het andere geval is het de Macht, die ze tot heilige voorwerpen maakt.

Niet alle volken hebben in gelijke mate beelden vereerd. Bij niet weinige hebben zij geheel of gedeeltelijk ontbroken. Zo hebben de Japanners de beeldenverering eerst door het Boeddhisme, de Romeinen pas door de Grieken, de Perzen door de Babyloniërs leren kennen. In Griekenland bereikte het godenbeeld zijn schoonste vorm. Er moet wel is waar worden bijgevoegd, dat naarmate de schoonheid en menselijkheid van de Griekse beelden toenamen, hun verering afnam. Voorwerp der religieuze verering bleef voor en na het xoanon, een ruwe stenen of houten half-fetisj. Naast Griekenland moet het Boeddhisme worden genoemd, dat in de majestueuze rust van zijn figuren de mensvormigheid beter wist te vermijden dan de Grieken.

Reeds zeer vroeg is er ook verzet tegen de beelden geweest. De Egyptische koning Amenhotep IV* (14de eeuw v. Chr.) trachtte de verering van de godheid onder dierlijke èn menselijke vorm uit te roeien. De oude Griekse filosoof Xenophanes zag in de beeldendienst het bewijs, dat de mens zich naar eigen beeld een god maakte. De Romein Varro prees de zuivere godsverering van de eerste eeuwen der Romeinse geschiedenis, toen nog geen beelden werden vereerd. Tacitus en Herodotus bewonderden de Germanen en Perzen, omdat dezen geen beelden hadden.

Aan de andere kant vond de beeldendienst, bijv. door Poseidonios, verdediging op grond van de redenering, dat het menselijk lichaam, dat de goddelijke rede herbergt, niet onwaardig kan zijn om de godheid te verbeelden. Het scherpst was het verzet tegen de beelden in Israël. Er komen in het Oude Testament allerlei godenbeelden voor (Ephod, Teraphim, Nechustan), en zelfs deed koning Jerobeam een poging om Jahve in stiergedaante te doen vereren (I Kon. 12 : 28). Maar dit alles wordt steeds strenger afgekeurd door de stroming in het Israëlietische geestesleven, die daarop de stempel zou drukken en die enerzijds door het boek Deuteronomium, anderzijds door het profetisme tot uitdrukking wordtgebracht. Worden in de patriarchenverhalen nog beelden zonder aanstoot vermeld, hoe langer hoe meer wordt beeldendienst met afgodendienst gelijkgesteld. De Islam nam deze afkeervangodenbeelden over en verscherpte hem tot een volstrekt verbod van afbeeldingen van mensen of dieren, een verbod, dat aan de Islamietische kunst een eigenaardig karakter gaf.

PROF. DR G. VAN DER LEEUW

In de Christelijke Kerk van het Oosten en het Westen spelen beelden een grote rol. Het huidige gebruik in de R.K. Kerk is geen vereren van beelden, maar alleen soms Christus en de heiligen, die door de beelden worden voorgesteld (z heili genverering).

< >