Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Johan stalpert van der wiele

betekenis & definitie

Nederlands dichter (’s-Gravenhage 22 November 1579 - Delft 29 Dec. 1630), studeerde in de rechten te Leiden en Orleans, daarna in de theologie te Leuven en Rome en werd in 1612 pastoor te Delft, waar hij ook rector van het Begijnhof en het St Aagtenklooster was. Behalve een samenspraak in proza en verzen, Roomsche reys getiteld (1624), waarin hij zijn Katholieke overtuiging tegen de Protestantse verdedigde, schreef hij een aantal bundels geestelijke liederen, deels lofzangen op heiligen, deels strijddichten tegen de ketters.

Het hoogst als dichter staat hij in de bundel, die na zijn dood eerst werd uitgegeven, Den schat der geestelijcke Lofsangen, waarin verschillende liederen gevonden worden, die ook in de moderne tijd een gerechtvaardigde waardering hebben gevonden en hem onder de dichters der Contra-Reformatie een zeer belangrijke plaats toekennen.Bibl.: ’t Hemelryck (1621); De Evangelische Schat (1621); Vrouwelick Cieraet van Sint Agnes versmaedt (1622); ’t Gulden Jaer ons Heeren (1628), later vermeerderd tot Den Schat der geestelycke Lofsangen (1634); Extractum Catholicum tegen alle gebreken van verwarde hersenen (1631).

Lit.: G. J. Hoogewerff, De dichter St. v. d. W. (Bussum 1920); H. H. Knippenberg, J. S. v. d. W., Keuze uit zijn werk (Blaricum 1924); P. Polman, St. en zijn „Roomsche Reys’ (Tilburg 1938); A. van Duinkerken, Dichters der emancipatie, in: Kath. Poëzie II (Bilthoven 1939).

< >