Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

GULDEN

betekenis & definitie

is de rekeneenheid van het muntstelsel in Nederland en de overzeese Rijksdelen. Voorts is gulden de naam van een groot aantal munten, die in de loop der eeuwen in verscheidene landen zijn geslagen.

De eerste guldens, die, zoals de naam aangeeft, gouden munten waren, zijn ca 1250 te Florence in omloop gebracht (vgl. het Nederlandse florijn, het Franse florin en de thans nog algemeen gebezigde afkorting ƒ of fl). Van Italië uit vond de gulden o.m. zijn weg naar Midden-Europa (in Zuid-Duitsland werd hij in 1871, in Oostenrijk in 1892 ingetrokken) en naar de Nederlanden. Nog in 1923 heeft de vrije stad Dantzig de gulden ingevoerd, door ’s Rijks Munt te Utrecht geslagen.NEDERLAND

De eerste Nederlandse goudgulden werd 1388 door hertog Albrecht te Dordrecht geslagen. Door muntverzwakking daalde het goudgewicht in de loop der jaren van 4 tot 1,77 g in 1520 (de gouden Carolus). De afmetingen werden te klein; men ging daarom in 1542 over tot het aanmunten van zilveren guldens van 19 g. In de volgende 140 jaar vond geen verdere aanmunting plaats; de gulden fungeerde nog slechts als rekenmunt. In de 18de eeuw sloegen de provincies haar eigen munten. Ook in de tijd van de Bataafse Republiek was dit nog het geval. De voorzijde van de provinciale gulden, met gekroond wapenschild, vertoonde reeds veel overeenstemming met die van de thans nog in omloop zijnde munt; de achterzijde droeg de beeldenaar van de Nederlandse Maagd.

In de periode 1845-1849 heeft men de provinciale gulden ingetrokken. Na de totstandkoming van het Koninkrijk werd de gulden krachtens de muntwet van 1816 van Rijkswege geslagen; de keerzijde heeft steeds het borstbeeld van de regerende vorst of vorstin gedragen. Aanvankelijk was het gewicht 10,766 g, het zilvergehalte 893/1000 en de middellijn 30 mm. In 1840 werden deze eigenschappen gewijzigd in resp. 10 g, 945/1000 en 28 mm. In 1922 ten slotte is, bij handhaving van gewicht en grootte, het gehalte tot 720/1000 teruggebracht. De guldens van hoger gehalte werden in 1931 ingetrokken.

De Duitse bezetter stelde bij Besluit van 27 Aug. 1942 de gulden (met de andere zilveren munten) buiten omloop en eiste inlevering binnen een maand tegen vergoeding van de nominale waarde. Slechts enkele procenten vielen hem in handen. De functie van ruilmiddel werd geheel overgenomen door de reeds in omloop zijnde muntbiljetten. De Nederlandse regering te Londen heeft in 1944 en 1945 ca 130 millioen zilveren guldens in de V.S. laten aanmunten. In de bevrijde zuidelijke provincies werd een klein gedeelte hiervan in omloop gebracht; het publiek potte de munten evenwel op, zodat de uitgifte moest worden gestaakt. Hervat is zij nadien niet meer, hoewel de muntwet van 1948 de mogelijkheid daartoe openlaat. De zilveren guldens doen thans weer, zij het in beperkte mate, dienst in het ruilverkeer naast de muntbiljetten.

De gulden was aanvankelijk in 28, na 1679 in 20 stuivers verdeeld. De indeling in 100 centen kwam bij de muntwet van 1816 tot stand. Naast de gulden heeft het koninkrijk de halve gulden geslagen; deze is per 1 Oct. 1948 buiten omloop gesteld. Tijdens de regering van koning Willem I werden voorts stukken van drie gulden aangemunt, welke in 1840 krachtens de muntwet van 1839 zijn vervangen door rijksdaalders van 2½ gulden.

De gulden kon tot het verlaten door Nederland van de zilveren standaard in 1873 vrij worden aangemunt en was wettig betaalmiddel tot een onbeperkt bedrag. In 1873 werd de vrije aanmunting stopgezet en steeg de ruilwaarde boven de intrinsieke waarde. De onbeperkte kwijtingskracht bleef gehandhaafd, waarmede de gulden tot tekengeld werd. Bij de muntwet van 1948 werd de wettelijke kwijtingskracht beperkt tot een bedrag van ƒ 50,— en inwisselbaarheid tegen onbeperkt wettig betaalmiddel mogelijk gemaakt. De gulden heeft hiermede het karakter van pasmunt gekregen.

In de periode van het bimetalisme (1816-1847) en van de zilveren standaard (1847-1873) was de ruilwaarde van de gulden in het internationaal verkeer gebonden aan het zilvergehalte van de munt. Na de overgang naar de gouden, in wezen hinkende, standaard in 1875 werd de pariteit van de gulden t.o.v. de valuta van andere landen bepaald op basis van het goudgehalte (6,048 g fijn) van het gouden tienguldenstuk. Deze situatie bleef gehandhaafd tot 1936 met een onderbreking van 11 jaar. Op 31 Juli 1914 nl. werd de gouduitvoer verboden, waarmede een periode van instabiele wisselkoersen een aanvang nam. Deze eindigde op 29 Apr. 1925, toen de gulden zijn constante goudwaarde herkreeg. Het stelsel van de gouden standaard leidde in de jaren dertig tot onaanvaardbare consequenties; op 26 Sept. 1936 liet Nederland, nadat reeds alle andere landen waren voorgegaan, de oude goudpariteit los.

Een nieuwe werd niet vastgesteld, waarmede de gulden een zwevende valuta werd. De overgang tot het nieuwe systeem bracht een depreciatie van de gulden mede, welke tot het uitbreken van de oorlog schommelde tussen 17 en 22 pct. De na Wereldoorlog II tot stand gekomen koers van de gulden is gebaseerd op een tweetal in Londen gesloten monetaire overeenkomsten, nl. die van Oct. 1943 tussen de Nederlandse en de Belgische regering, waarbij de vooroorlogse koersverhouding nagenoeg gehandhaafd bleef, en die van Oct. 1944 tussen de Britse en de Belgische regering, die de verhouding Belgische frank - pond sterling vastlegde. Voor de gulden resulteerden deze relaties in een waardevermindering ten opzichte van de vooroorlogse situatie van ca 30 pct. In Dec. 1946 werden de pariwaarden van de gulden evenals van de valuta der andere bij het Internationale Monetaire Fonds aangesloten landen vastgesteld. Bepaald werd, dat 1 gulden = 0,334987 g fijn goud en 1 dollar = 2,65285 gulden.

De devaluatie van het pond sterling op 18 Sept. 1949 maakte een nieuwe waardevermindering van de gulden onontkoombaar. Deze volgde op 21 Sept. 1949 en beliep 30,2 pct. De nieuwe pariteit werd hierdoor 1 gulden = 0,233861 g goud en 1 dollar = 3,80 gulden. Sedert 1936 is daarmede de goudwaarde van de gulden met 61,3 pct gedaald.

NEDERLANDS-INDIË/INDONESIË

In Nederlands-Indië deed de gulden zijn intrede als reken- en standaardmunt in 1817, aanvankelijk ter waarde van 24 stuivers, na 1826 van 20 stuivers. Bij de Indische muntwet van 1854 werden het Nederlandse muntstelsel, de zilveren standaard en de Nederlandse gulden als standaardmunt overgenomen. Sedertdien loopt de geschiedenis van de Nederlands-Indische gulden parallel aan die van de, ook uiterlijk niet verschillende, Nederlandse gulden. Onderlinge koersverschillen sproten aanvankelijk nog voort uit de gebrekkige communicatiemiddelen; zij werden aanzienlijk geringer, toen telegrafische overschrijvingen mogelijk werden. De dispariteiten werden groter in de periode van instabiele wisselkoersen (1914-1925); aanvankelijk deed de Ned.-Indische gulden agio, na 1920 disagio, hetwelk in 1924 tot 5 pct opliep. Door actief ingrijpen van De Javasche Bank was bij het herstel van de gouden standaard op 29 Apr. 1925 de pariteit weer bereikt. Zij bleef sedertdien, behoudens technische afwijkingen, gehandhaafd, ook na het verlaten van de gouden standaard in 1936.

Ondanks de sterk verminderde binnenlandse koopkracht van de Indonesische gulden werd na Wereldoorlog II de koersverhouding tot de Nederlandse gulden niet gewijzigd. De Amerikaanse dollar kwam daarmede op ƒ 2,65 Ind. cour. en na de devaluatie van 21 Sept. 1949 op ƒ 3,80. Op 13 Mrt 1950 kondigde de regering van de Ver. St. van Indonesië deviezenmaatregelen af, welke neerkwamen op een devaluatie van de Indonesische gulden met 50 pct voor de exporteur en met 662/3 pct voor de importeur.

In NIEUW-GUINEA werd krachtens K.B. van 13 Mrt 1950 op 30 Mrt 1950 een voorlopig geldstelsel ingevoerd, waarvan de rekeneenheid is de Nieuw-Guinea-gulden, verdeeld in 100 centen. De N.G.gulden als betaalmiddel is een biljet, uit te geven door de Nederlandse minister zonder portefeuille.

In SURINAME werden het Nederlandse muntstelsel en de Nederlandse gulden ingevoerd per 1 Jan. 1872. Ten gevolge van de ongunstige betalingsbalans kwam disagio van de Surinaamse t.o.v. de Nederlandse gulden in de 19de eeuw veelvuldig voor. In de 20ste eeuw verbeterde de situatie. Op 24 Juli 1940 werd de koers van de Surinaamse gulden gefixeerd op ƒ 1,87½/1,91½ per dollar en is sindsdien ongewijzigd gebleven. Aangezien de Nederlandse gulden na de oorlog met ca 30 pct was gedevalueerd, kwam de koers van de Surinaamse gulden toen op ca ƒ 1,40 Ned. cour. Na de devaluatie van de Nederlandse gulden in Sept. 1949 is de koersverhouding ƒ 1 Sur. cour. = ƒ 2,015 Ned. cour. De pariwaarden, vastgesteld door het Internationale Monetaire Fonds zijn: 1 Sur. gulden = 0,471230 g goud en 1 dollar = 1,88585 Sur. gulden.

NEDERLANDSE ANTILLEN (CURAÇAO).

In Curaçao werden het Nederlandse muntstelsel en de Nederlandse gulden eveneens in 1827 ingevoerd. De gulden verdween evenwel snel uit de circulatie, m.n. door de aanwezigheid van vele vreemde munten welke in omloop waren gebleven. Er ontstond een gulden Gur. cour., als rekeneenheid, welke disagio deed t.o.v. de Nederlandse gulden. Hieraan kwam bij de Curaçaose muntwet van 1899 een einde. Krachtens een Londens Besluit van 29 Juli 1943 (Gur. Muntregeling 1942) hebben de Ned.

Antillen thans een eigen gulden als betaalmiddel. De koersregelingen van de Cur. gulden sedert 1940 zijn identiek aan die van de Sur. gulden (zie boven).

H. BURGER