Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Johan frans van bemmelen

betekenis & definitie

Nederlands zoöloog (Groningen 26 Dec. 1859), studeerde te Leiden en te Jena, promoveerde in 1882 te Utrecht, waar hij tot 1888 assistent was, werkte (1884) te Napels aan het Zoölogisch Station en gaf van i888-’go les in de anatomie aan de Rijks Normaalschool voor Teekenonderwijzers. Hij bereisde Java en Sumatra (i8go-’9i) en was deelnemer aan de MiddenSumatra-Éxpeditie, waarna hij (i8gi-’94) leraar was te Batavia en van 1894-1907 te ’s-Gravenhage.

Tevens gaf hij te Delft les aan de Polytechnische School in de palaeontologie en de biologie (1899-1906). In 1906 werd hij te Delft buitengewoon hoogleraar aan de Techn. Hogeschool, in 1907 hoogleraar in de zoölogie te Groningen. Na zijn emeritaat (1929) vestigde hij zich te ’s-Gravenhage, waar hij zich verder geheel wijdde aan genealogisch-biologisch onderzoek. Zijn wetenschappelijk werk handelde o.a. over diverse diergroepen.Bibl.: Over den bouw der schelpen van Brachiopoden en Chitonen (1882); Anatomie en Histologie der Brachiopoden (1883); Zur Anatomie der Chitonen (1884); Beiträge zur Kenntnis der Halsgegend bei Reptilien (1888); Erfelijkheid van verworven eigenschappen (1890); Dwars door Sumatra (1895); Schädelbau von Dermochelys coriacea (1897); Schädelbau der Mono tremen (1901).

< >