Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Jens baggesen

betekenis & definitie

Deens dichter (Korsar 15 Febr. 1764 - Hamburg 3 Oct. 1826), die zich later, uit bewondering voor Kant, Immanuel noemde, kwam uit een arme familie. Na zijn eerste uitgaven werd hij door verschillende mensen geholpen en met name opgenomen in de kring van de Holsteinse adel.

Door een stipendium kon hij 1789-1790 naar Duitsland, Zwitserland en Frankrijk reizen, waar hij vol geestdrift het begin der revolutie beleefde. Hij zwierf nu veel: toen hij in 1800 Denemarken, naar hij dacht voorgoed, verliet, gaf hij op een afscheidsfeest den jongen Oehlenschlager* zijn Deenselier over. Ook een verblijf te Parijs duurde niet lang. De onrust dreef hem van land tot land, van mens tot mens. Bij een bezoek aan Kopenhagen kwam hij in aanraking met Oehlenschlager’s zuster, Sophie Örsted, voor wie hij vurige liefde opvatte en die een tijd grote invloed op hem heeft uitgeoefend. Van 1811-1813 was hij hoogleraar in de Deense taaien letterkunde te Kiel.

Weer terug in Kopenhagen schreef hij toneelcritieken en kwam zo in een felle strijd met Oehlenschlager. In 1820 trok hij weer naar Parijs, waar hij wegens schulden zelfs in gijzeling kwam; op zijn terugreis naar Denemarken stierf hij in Hamburg.Hij behoort, wat zijn ideeën betreft, tot de 18de eeuw; hij stond afwijzend tegenover de onder Duitse invloed opgekomen romantische school. Het verschil tussen hem en Oehlenschlager komt het best uit in zijn gedicht: Noureddin til Aladdin, geschreven onder invloed van Sophie örsted. Hij was uiterst vatbaar voor indrukken van buiten, ondervond de invloed van tegenstrijdige schrijvers, Voltaire, Rousseau, Kant, en zat vol plannen, die nooit volvoerd werden. Zijn prozastijl is zeer levendig en persoonlijk, bijv. een vertaling van Holberg’s Niels Klim (1789) en zijn hoofdwerk Labyrinten eller Reise giennem Tydskland, Schweitz og Frankrig (1793), een hoogtepunt in het Deense proza van de 18de eeuw. Als dichter is hij soms vol critiek op zijn tijd: Komiske Fortocllinger (1785), Skjemtsomme Rimbreve (schertsende rijmbrieven 1807). Een tijdlang wil hij met Oehlenschlager de verkondiger zijn van een nieuwe periode, Gengangeren og han selv eller Baggesen over Baggesen (1807, De spookgestalte en hij zelf of Baggesen over Baggesen), maar later critiseert hij de romantiek, Der Karfunkel- und Klingklingel-Almanach (1809).

In zijn lyrische gedichten blijkt hij een melancholieke, erotische natuur te zijn, die op latere leeftijd diepere religieuze gevoelens had. Zijn rhythme is gevoelig en elegant. Zijn vaderlandsliefde toont hij in Knud Sjtellandsfars Semandssange (1807). Zijn episch talent komt uit in het fragment Thordfra Havsgaard (1814). Hij schreef de eerste Deense tekst voor een opera Holger Danske, geparodieerd door P. A.

Heiberg* Holger Tyske, waarvan een dichtervete het gevolg was. Hij heeft als verschillende van zijn Deense tijdgenoten veel Duitse gedichten geschreven: Gedichte (1803), Heideblumen (1808). DR P. M. BOER-DEN HOED

Bibl. Uitgaven: Poetiske Skrifter I-V ved A. Arlaud (18891903); Labyrinten ved Louis Bobé (1909).

Lit.: J. Clausen, Jens Baggesen (1895); Hans Brix, Danmarks Digtere (1925), blz. 132-142; Arentzen, B. og Oehlenschlager (Köbenhavn 1870), 78, 8 dln.

< >