Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Jan van HOUT

betekenis & definitie

Nederlands magistraat en letterkundige (Leiden 14 Dec. 1542 - 12 Dec. 1609), werd klerk ter secretarie en in 1564 secretaris van Leiden. Bossu ontsloeg hem als verdacht in 1569; hij nam de wijk naar Emden, waar hij als notaris werkzaam was en geld verzamelde voor de Prins.

In 1572 keerde hij weder naar Leiden (inmiddels „overgegaan”) terug en werd in 1573 weer secretaris. Gedurende het beleg stond hij Van der Werf krachtig ter zijde en na de stichting der hogeschool was hij tot 1596 tevens secretaris van curatoren. Vooral ook behartigde hij de belangen der boekerij. Met Van der Werf ging hij in 1586 naar Utrecht om Leicester te overtuigen van het onrecht, dat Leiden zou worden aangedaan, indien de academie naar Utrecht verplaatst werd. Ook bracht hij de papieren der stad in orde, vervaardigde het Dienstbouc (verzameling oorkonden enz. over het oude Leiden) en verzamelde de keuren en de berichten omtrent de gilden evenals hij de archieven van sommige kloosters ordende. Baanbrekend waren zijn betogen en werkzaamheden voor de stichting van een tuchthuis in Leiden.

Hij was in het kerkelijke zeer modem, voorloper van de Remonstranten, humanistisch gezind en vriend van Coomhert. Met kracht en overtuiging verdedigde hij de Leidse magistraat tegen de predikanten: hij wilde de Kerk geheel onder controle van het bestuur stellen. Van zijn poëzie is het meeste verloren gegaan. Belangrijk werk verrichtte hij door zijn vertogen, waarin hij de literaire Renaissance naar de Nederlanden overbracht.Lit.: J. Prinsen J. Lzn, De Ned. renaissance-dichter J. v. H. (Amsterdam 1907); A. Hallema, J. v.H.’s Rapporten en Adviezen betreff, het Amst. Tuchthuis (Bijdr. en Meded.

Hist. Genootschap, XLVIII, 1927); J. G. H. de Pater, J. v. H., een levensbeeld uit de 16de eeuw (1947).

< >