Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Jan Baptist DAVID

betekenis & definitie

Vlaams taalkundige en historicus (Lier 25 Jan. 1801 - Leuven 24 Mrt. 1866), priester gewijd in 1823, was achtereenvolgens leraar aan het athenaeum te Antwerpen, aan het klein seminarie te Mechelen, in 1831 bestuurder van het stedelijk college te Mechelen, sedert 1834 kanunnik en hoogleraar in Nederlands en Geschiedenis te Leuven, waar hij de stichting van het studentengenootschap ,,Met Tijd en Vlijt” bevorderde. Hij was bevriend met J.F.

Willems en behoort tot de eerste voorvechters van de Vlaamse Beweging. Daartoe liet hij in 1833 zijn Nederduitsche Spraekkunst verschijnen, stichtte met Willems in 1836 de „Maetschappij tot bevordering van de Nederlandsche Tael- en Letterkunde”, die naar eenheid in de spelling streefde, gaf in 1840 het tijdschrift De Middelaer uit, „om tot eenparigheid in het spraek- en letterkundige te geraken”, en zat in 1841 het eerste „Taelcongres” voor, waar eensgezindheid omtrent de spellingskwestie werd bereikt. Hij werkte mee aan het Belgisch Museum en maakte zich zeer verdienstelijk door uitgaven van Maerlant’s Rijmbijbel (3 dln, Brussel 1858-1861) en van Ruusbroec’s werken (6 dln, Gent 1858 - 1868) alsook door commentaren op Bilderdijk. Buiten een vertaling van de Navolging Christi (Mechelen 1843), moeten vooral vermeld worden zijn Geschiedenis van S.

Albertus van Leuven
(Leuven 1844),

Geschiedenis van de stad en heerlykheid Mechelen
(Leuven 1854) en vooral zijn breed aangelegde maar onvoltooid gebleven Vaderlandsche Historie (11 dln, Leuven 1842-1866). Hij nam deel aan het voorbereidend werk tot de uitgaaf van het groot Woordenboek van de Nederlandse taal, waarvan de eerste aflevering in 1864 verscheen.

Lit.: F. A. Snellaert, in Ann. de l’Acad. roy. de Belg. (1867); J. F.

J. Heremans, in de Levensber. van de Mij der Ned. Lett. Leiden (1868); R.

Moroy en J. van den Weghe, Het Leven en de Werken van kan. J. B. D. (1881).

< >