(1, muziek) is de naam van:
a. Een Oudgrieks snaarinstrument, dat met het plektrum bespeeld (getokkeld) werd. Het aantal snaren was in de verschillende tijdperken verschillend (oorspronkelijk 4). Het onderscheidde zich van de kithara door een schildpadvormige klankbodem en een minder kromme vorm. De kithara werd meer bij godsdienstige plechtigheden, de lier meer voor wereldlijke muziek gebruikt. De dichterzangers begeleidden hier hun voordrachten op (vgl. lyrische poëzie).
b. De zgn. draailier (lyra rustica, viella), bestaande uit een klankbodem, waarover snaren zijn gespannen. Twee hiervan waren voorzien van een klaviatuur. De andere snaren waren gestemd op grondtoon en quint; een met hars bestreken rad bracht deze in trilling door middel van een draaikruk (vandaar de naam). De melodie werd gespeeld op de van een klaviatuur voorziene snaren. Nog in de 18de eeuw was de draailier zeer geliefd,
c. De lier, die uit de 10de - 18de eeuw dateert, een instrument, min of meer op een viool gelijkend; het bestaat in drie grootten: de lira da braccio met 7 snaren en nog twee bassnaren, lira da gamba met 12 snaren en 2 bassnaren en lyrone of archiviola da lira, met 24 snaren.
(2, techniek), een werktuig tot het inhalen (of vieren) van een onder spanning staand touw (reep, halende part) of ketting (bijv. ankerketting), waarvan de hoofdas horizontaal loopt. Is de as verticaal dan spreekt men van kaapstander of spil. De lier werkt mechanisch of met de hand (z ook laadgerei).