Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Jacob(us) GEEL

betekenis & definitie

Nederlands schrijver en philoloog (Amsterdam 12 Nov. 1789 - Scheveningen 11 Nov. 1862), studeerde aan het Amsterdamse Athenaeum onder leiding van Van Lennep en werd in 1811 huisonderwijzer te ’s-Gravenhage, in 1823 tweede bibliothecaris, in 1833 eerste bibliothecaris en buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit te Leiden. Hij stichtte met Bake, Peerlkamp en Hamaker de Bibliotheca critica nova (1825).

In zijn geschriften onderscheidde hij zich zowel door een grondige en geestige wijze van behandeling als door een zuiver Latijn. Hoogst belangrijk is zijn Catalogus codicum manuscriptorum, qui inde ab anno 1741 Bibliothecae Lugduni Batavorum accesserunt (1852). Ook heeft hij Duitse en Engelse werken in het Nederlands overgebracht, zoals de Sentimental Journey van Sterne. Grote naam verwierf hij door zijn geestige en diepgaande voordrachten, die hij onder de titel Onderzoek en Phantasie (1838 en later) heeft bijeengevoegd en die zowel door haar vorm, als door de denkbeelden, die er in verkondigd worden, grote invloed hebben gehad op de ontwikkeling van het Nederlands proza en de Nederlandse critiek.

Bij voorkeur koos hij de vorm van de Platonische dialoog, o.a. in zijn Gesprek op den Leidschen buitensingel, over poëzie en arbeid, een satire op de ontboezemingspoëzie uit de school van Bilderdijk, en het Gesprek op den Drachenfels, over de opkomende romantiek. In Het Proza (herdr. 1841) bepleitte hij het goed recht van het proza als kunstvorm tegenover de rhetorische gevoelspoëzie, die daarna in de Utrechtse hoogleraar Adam Simons een kampioen vond. De jonge Bakhuizen van den Brink en Potgieter waren zeer ingenomen met Geel’s critiek. Omgekeerd verleende deze aanvankelijk steun aan het optreden van deze jongeren in De Gids, totdat de crisis van 1843, waarbij Geel de partij van Bakhuizen koos, verwijdering bracht.

In de latere jaren nam hij geen deel meer aan het letterkundig leven.PROF. DR C. G. N.

DE VOOYS

Bibl.: Onderzoek en phantasie, herdr. d. C. G. N. de Vooys met inl. (Amsterdam 1911), m. inl. v.

A. Eppens (Brussel 1943). Verder een uitgave van Theokritos met de scholia (1820); Anecdota Hemsterhuisiana (1826); Scholia in Suetonium (1826); Excerpta Vaticana (1829); den Olympicus van Dio Ghrysostomos (1840) met een Commentarius de reliquis Dionis orationibus en de Phoenissae van Euripides. Medewerker aan de Historia critica sophistarum graecorum (1823).

Lit.: M. J. Hamaker, Jacob Geel, naar zijn brieven en geschriften geschetst (1907); Johanna Wolters in Noord en Zuid XXIII (1900), blz. 465 vlgg.; A. G.

Wientjes, De Jacobo Geelio philologo classico (Leiden 1909); M. J. Hamaker, Brieven van Geel 1836-1846 in De Gids 1906, dl III.

< >