(satyre, Lat. satura, satira, schotel met allerlei vruchten, vandaar: mengelmoes, mengelpoëzie d.w.z. in verschillende metra), is een literair genre waarin de tegenstelling tussen ideaal en werkelijkheid op scherpe wijze gehekeld wordt. Essentieel is, dat het werk behoort tot de literaire kunst, anders blijft het niet meer dan een pamflet; anderzijds zou een satire zonder humor ontaarden in louter beschimping.
Het wapen van de satiricus is de lach, niet slechts die van de auteur, maar vooral die van het publiek, de „normale” mensen, waartegenover de bespotte als abnormaal, belachelijk wordt gedemonstreerd. De satire is gericht tegen de zwakheden en ondeugden der mensen, de gebreken der maatschappelijke verhoudingen, de tekortkomingen van het politieke leven. Daardoor bloeit zij het meest in perioden waarin nieuwe opvattingen op maatschappelijk en cultureel gebied baan breken. Zij beschikt daarbij over de hele scala van de spot en alle vormen van literaire kunst: proza, poëzie, drama, heldendicht en fabel.
De term satura duidde aanvankelijk slechts mengelpoëzie aan en werd toegepast op de boertige fescennische verzen, die mimische spelen bij het oogstfeest begeleidden. Wellicht mogen we dus toch aannemen dat er verband heeft bestaan tussen de termen satura en satyr of Saturnus, en wel op grond van hun gemeenschappelijke relatie tot de vegetatiecultus. Nog in de Middeleeuwen vormde de satire de kern van de mimische kunst.
Bij Ennius (239-169 v. Chr.) werd de mengelpoëzie tot ernstige kunst; de Romein Lucilius (180-103 v. Chr.) verbond echter de term satire aan het spotdicht. Latere beroemde navolgers zijn Horatius, Juvenalis en Persius. Zij schrijven gewoonlijk in hexameters; de satirische gedichten zijn kort, maar worden tot een boek verenigd. De Saturae Menippeae van Marcus Terentius Varro, aldus genoemd naar de Griekse wijsgeer Menippos, bevatten zowel proza als poëzie, de laatste van zeer verschillende vormen.
De eerste grote satire van de Middeleeuwen is Van den vos Reinaerde, vermaard werd ook Seb. Brant’s Narrenschiff (1494). Tot de beroemdste satirici behoren de Spanjaarden Cervantes en Quevedo, de Italianen Parini en Giusti, de Fransen Rabelais, Scarron, Boileau en Voltaire, de Engelsen Butler, Swift en Shaw, de Skandinaviërs Holberg, Ibsen en Strindberg, de Duitsers Hutten, Rabener, Lessing, Goethe, Jean Paul en Heine, de Nederlanders Marnix, Vondel en Van Effen.
In de beeldende kunst is de caricatuur in functie en effect gelijk aan de satire.
Lit.: C. Lenient, La s. en France.… au XVIe siècle (1877); H. Schneegans, Gesch. der grotesken S. (1894); G. Friedrich, Zur Gesch. d. römischen Satire (1899); P. H. van Moerkerken, De s. in de Ned. kunst der Middeleeuwen (1904); K. Fr.
Flögel, Gesch. d. Grotesk-Komischen, bearb. v. Ebeling (1888), v. M. Bauer (1914); M. Glasz, Klass. und romant.
S. (1905); H. Walker, Engl. S. and Satirists (1925); D. Worcester, The Art of S. (1940); G. R. Hocke, Dtsch.
S. des 18. Jh. (1940); N. Terzaghi, Per la storia della satira (1944); V. Cian, La satira (2 dln, Milano 1945).