Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bibliothecaris

betekenis & definitie

heet het hoofd van een bibliotheek, die het beheer van en de zorg voor een wetenschappelijke of studiebibliotheek, een verenigingsbibliotheek of een openbare bibliotheek en leeszaal heeft, ofwel krachtens opleiding en verworven akten, getuigschriften of diploma’s, in staat is die te hebben. In de Belgische wetenschappelijke bibliotheken is de titel bibliothecaris een administratieve graad, voorbehouden aan de jongere leden van het wetenschappelijk personeel.

De leiding of het beheer van deze instellingen berust bij de hoofdbibliothecaris (in de universiteitsbibliotheken) of bij de hoofdconservator (in de Kon. Bibliotheek).Reeds in de Oudheid had men bibliothecarissen. Van twee Alexandrijnse bibliotheken (in het Serapeion en in het Brucheion) kennen we de bibliothecarissen met name, nl. Zenodotos, Callimachos, Eratosthenes, Aristophanes en Aristarchos (zie Alexandrijnse Universiteit). In de middeleeuwen werden de boeken in de kloosters geschreven door monniken. Een van de knapste kloosterlingen kreeg de titel librarius (eigenlijk copiïst). De gewone titel van de middeleeuwse bibliothecaris is armarius. In die dagen bestond het werk van de bibliothecaris uit:

1. het afschrijven en laten afschrijven van de teksten;
2. de zorg voor de boekerij (armarium) en de systematische opstelling;
3. het maken van de catalogus;
4. het stofschoonhouden van de bibliotheek, het zgn. uitluchten. Bovendien was in vele kloosters de bibliothecaris tegelijkertijd voorzanger in het koor. In de kerkelijke bibliotheken was de koster meestal bibliothecaris. In de 17de en 18de eeuw was het beroep weinig in tel, het werd beschouwd als een sinecure, goed voor geleerden en letterkundigen. In die tijd hadden de bibliotheken ook nog geen eigen gebouw, maar ze waren gehuisvest in een stadhuis, een school of een universiteit, hetgeen in de hand werkte, dat een archivaris of een rector van een Latijnse school tegelijkertijd bibliothecaris was. Pas in de 19de eeuw werd, mede door de enorme aanwas van boeken op ieder gebied en door de specialisering in de wetenschappen, de bibliotheekbetrekking meer gewaardeerd en ging men inzien, dat een bibliothecaris niet alleen alzijdig ontwikkeld behoorde te zijn en over een grote hoeveelheid parate kennis moest beschikken, maar dat hij bovendien zijn volle werkkracht en tijd moest geven tot instandhouding en bloei van de bibliotheek, waarvan de inrichting en het beheer aan zijn zorg waren toevertrouwd. De behoefte aan een opleiding tot bibliothecaris deed zich aan het eind van de vorige eeuw meer en meer gevoelen. In Oostenrijk werden reeds in 1866 examens voor bibliothecarissen ingericht; in 1879 in Frankrijk; andere landen (België, de Duitse staten, de V.S.) volgden. De eerste bibliotheekschool werd ingericht door Melvil Dewey in 1887 in Columbia College te New York. Twee jaar later werd Dewey bibliothecaris van de staat New York te Albany en hij nam zijn school met zich mee naar de hoofdstad, tot zij in 1926 opnieuw naar New York overkwam en aan de Columbia Universiteit werd verbonden.

Thans zijn er tientallen scholen in de V.S. De beste Noordamerikaanse bibliotheekscholen vindt men thans in de Universiteiten van Chicago, Illinois, Michigan en aan de Columbia Universiteit te New York. Door het al te overwegende belang dat aan de louter technische vorming in de gewone bibliotheekscholen gehecht wordt, is het vroegere prestige der door deze instellingen uitgereikte diploma’s in de openbare opinie sterk gedaald. Men heeft bevonden dat het belang van de technische vorming ten koste van de algemene en wetenschappelijk gespecialiseerde opleiding overdreven werd.

De Graduate Library School van de University of Chicago neemt een eigen plaats in het systeem in. Onder de leiding van prof. Leon Carnovsky wijdt zij haar bijzondere aandacht aan sociale en psychologische problemen in verband met de lectuurvoorziening.

In Engeland worden cursussen ingericht door de Library Association. Men werkt aan een Public Library en kan dan al naar gelang capaciteiten en werklust de verschillende examens afleggen. In feite is er maar één bibliotheekschool: de University of London School of Librarianship, geopend in Oct. 1919 in het University College te Londen, onder leiding van dr E. A. Baker en J. D. Cowley.

In Frankrijk ontvangen de candidaat-bibliothecarissen voor studiebibliotheken hun opleiding in de Ecole des Chartes. Een stage in een door de school aanvaarde bibliotheek is verplicht. Opleiding voor personeel van de openbare leeszalen en bibliotheken vindt sedert 1938 plaats door het Institut Catholique. Andere meer elementaire cursussen worden ingericht door l’Association des Bibliothécaires français, la Ligue féminine d’action catholique française en l’Office central des Œuvres de bienfaisance.

In Nederland werd in 1908 de eerste cursus over bibliotheekeconomie gegeven door H. E. Greve, maar eerst in 1913, toen de „Vereeniging tot bevordering van de belangen des boekhandels” een „Vakschool voor den boekhandel, het bibliotheek- en het archiefwezen” wilde oprichten, vond het vraagstuk van bibliotheekopleiding warme belangstelling in bibliotheekkringen. In 1916 kwam een opleiding voor het openbare leeszaalpersoneel tot stand aan de School voor maatschappelijk werk te Amsterdam, welke bestond uit een tweejarige, theoretische opleiding aan de school, gevolgd door een eenjarige stage aan twee openbare leeszalen. In 1922 werd deze opleiding gestaakt en vervangen door de tegenwoordige, die meer gedecentraliseerd en op de practijk ingesteld is. De opleiding tot leeszaalassistent en tot bibliothecaris is gesplitst; de eerste duurt drie jaar en is over vele opleidingsleeszalen en drie cursusleeszalen in Nederland verdeeld. Voor de toelating tot de éénjarige directeursopleiding te ’s-Gravenhage is het assistentdiploma verplicht.

Een opleiding tot bibliothecaris aan wetenschappelijke bibliotheken bestaat in Nederland nog niet. Een universitaire studie, gevolgd door één- of tweejarige practische werkzaamheid aan een wetenschappelijke bibliotheek, werd in 1921 als het meest wenselijk bepleit en is sindsdien niet gewijzigd (zie bibliotheek en bibliotheekwetenschap) alhoewel men langzamerhand het assistentsdiploma naast een universitaire graad prefereert.

Na de afkondiging van de wet op de „openbare” bibliotheken in België werden er (wet van 17 Oct. 1921 en K.B. van 19 Oct. 1921) leergangen ingericht tot voorbereiding voor het examen tot het bekomen van een bekwaamheidsakte, vereist voor het beheren van een openbare boekerij. De bibliothecaris van een erkende openbare bibliotheek moest dit getuigschrift bezitten. Cursussen werden ingericht in de verschillende provinciehoofdplaatsen. Naast deze rijksinrichting kan een gemeentelijke, provinciale of zelfs een particuliere instelling of persoon in vrij ingerichte leergangen candidaten voorbereiden voor het staatsexamen. In sommige scholen voor Maatschappelijk Dienstbetoon (o.m. te Brussel en te Leuven) bestaan afdelingen, waarin een speciale opleiding voor het bibliotheekwerk gegeven wordt. Met het oog op de vorming van deskundig personeel voor de bibliotheken van de middelbare graad, waaraan reeds lang behoefte gevoeld werd, werden tussen 1940 en 1946 te Antwerpen, Brussel en Luik vijf „middelbare” scholen opgericht.

Van het wetenschappelijk personeel der grote rijksbibliotheken werd tot in 1897 geen bewijs van een bijzondere opleiding geëist. Bij K.B. van 24 Dec. 1897 werd echter de verplichting opgelegd aan de candidaten voor een bibliothecarisambt in de Kon. Bibliotheek te Brussel een getuigschrift van candidaatbibliothecaris over te leggen. Dit werd uitgereikt door een staatsjury die eenmaal ’s jaars in de Kon. Bibliotheek te Brussel zetelt. De recipiendus moest vooraf een proefjaar of stage in de Kon.

Bibliotheek of in een universiteitsbibliotheek doorgemaakt hebben. Geen leergangen werden voorzien. Deze regeling werd uitgebreid tot de candidaten voor het bibliothecarisambt in de twee rijksuniversiteiten bij K.B. van 31 Jan. 1900. Bij K.B. van 1913 werden twee examens voorgeschreven, hetgeen gewijzigd werd door het ministerieel besluit van 27 Sept. 1926, toen de duur van de proeftijd tot één jaar en het examen tot één proef werd herleid. De thans vigerende regeling (K.B. van 16 Nov. 1939) voorziet een jaar proeftijd in verschillende wetenschappelijke bibliotheken, en één examen waarop toekenning van de titel van bibliothecaris-bibliograaf kan volgen. Cursussen te houden in het in de Kon. Bibliotheek op te richten „Centrum voor bibliografische en bibliotheconomische Studies” werden insgelijks voorzien.

Behalve de vereiste vaktechnische bekwaamheden moet een bibliothecaris organisatietalent bezitten, vlug en critisch boeken kunnen beoordelen, grote onpartijdigheid — op ieder gebied — betrachten bij de keuze der aan te schaffen boeken, zich op de hoogte houden van moderne cultuurstromingen, kennis van zijn lezerscorps hebben, alsmede een open oog en oor voor wensen en vragen van het publiek, op de hoogte zijn van plaatselijke toestanden en behoeften, zin voor orde en stiptheid bezitten en samenwerking zoeken met plaatselijke verenigingen, die eveneens volksopvoeding en -ontwikkeling ten doel hebben.

In studiebibliotheken is het absoluut nodig dat de bibliothecaris naast zijn technische onderlegdheid in het bibliotheekvak, een solide algemene vorming bezit en tevens in een of andere specialiteit een wetenschappelijke universitaire training ontvangen heeft.

PROF. DR J. F. VANDERHEYDEN

Lit.: Fritz Milkau, Der Bibliothekar u. seine Leute. Bd II, p. 635-716, in Handbuch d. Bibl. wiss., hrsg. von F. Milkau (Leipzig 1933); H. Escher, Was es in einer Bibliothek zu tun gibt, (Zürich 1928); H. Stein, Un beau métier qu’on n’apprend plus.

Bibliothèques et bibliothécaires. (Le Bibliographe moderne. XXV, 1930-1931); Rôle et formation du Bibliothécaire (Paris 1935), (een intern, overzicht door het Inst. int. de coop. intell.); H. A. Sharp, The approach to librarianship. A guide to the profession (London); Annie C. Gebhard, Openbare leeszalen en bibliotheken in Nederland (Amsterdam 1941), p. 39-67, over dienst, opleiding en beroep; H.

Lemaître, Les Bibliothécaires. Min. de l'Ed. Nat. Bureau universitaire de Statistique-Monographie professionelle (Paris 1945); Eric Leyland, Librarianship as a career (London 1946).

< >