(Lat. Iphigenia), bij de oude Grieken godin der vruchtbaarheid en der geboorte, vnl. vereerd in Brauron in Attika, waar zich (tot de tijd dat de Perzen het roofden) een houten beeld van haar bevond. Zij werd oorspronkelijk vermoedelijk met mensenoffers geëerd en daarom door de Ioniërs bij hun tochten naar het Zwarte-Zee-gebied geïdentificeerd met een in de Krim (Taurica) vereerde soortgelijke godin, voor wie de Tauriërs vreemdelingen offerden.
Later is haar cultus voor die van Artemis geweken en is Iphigeneia zelf daardoor met Artemis in verbinding gebracht. Zo ontstond de sage, die haar tot dochter maakt van Agamemnon. Toen de vloot der Grieken ter verovering van Troje in Aulis (in Boiotië) verzameld was (z Trojaanse oorlog), verhinderde Artemis, vertoornd op de Grieken, volgens sommigen omdat Agamemnon een heilige hinde van de godin had gedood, door tegenwind (of door windstilte) de vloot uit te varen. De ziener Kalchas verklaarde nu, dat Artemis alleen verzoend kon worden als Agamemnon zijn eigen dochter Iphigeneia liet offeren. Zij werd ontboden, zogenaamd omdat Agamemnon haar met Achilles wilde laten huwen. Toen men haar wilde doden, verleende de godin haar de onsterfelijkheid.
Volgens een andere opvatting stelde zij op het laatste ogenblik een hinde in haar plaats en voerde haar zelf naar het land der Tauriërs als haar priesteres. Hier kwam later na de moord op zijn moeder (z Klytaimestra) haar broeder Orestes met zijn vriend Pylades; dezen werden gevangen genomen en zouden volgens het wreed gebruik door Iphigeneia geofferd zijn, als zij niet door een toeval haar broeder had herkend. Nu vluchtten zij met het door Orestes geroofde houten beeld der godin en plaatsten dit in het heiligdom van Artemis te Brauron of Halai. De sage is door Euripides bewerkt in zijn Iphigeneia in Aulis en Iphigeneia in Taurië; door Goethe in zijn Iphigenie auf Tauris en als opera door von Gluck.Lit.: Thümen, Die Iphigeniensage in Antiken und modernem Gewande (2de dr., 1895); P. Clément, in: l’Antiquité classique, 3 (934)» blz. 393 w.; A. Baschmakoff, in: Buil. de Pass. Budé, juillet 1939 blz. 3 w.; F. Ernst, I. und andere Essays (1937); G. Pa van o, Osservazioni sul sacrificio di Ifigenia (Palermo 1946).