Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VRUCHTBAARHEID

betekenis & definitie

is het vermogen zich voort te planten.

Voor het tot stand komen van de bevruchting bij de mens is allereerst noodzakelijk dat de geslachtsorganen van man en vrouw normaal van vorm zijn en dat er normaal functionnerend kiemweefsel in eierstokken en zaadballen aanwezig is. Wordt aan deze twee voorwaarden voldaan dan is de man in de geslachtsrijpe periode (van puberteit tot 60 à 70 jaar) bij elke coïtus in staat tot bevruchting. Bij de vrouw is de vruchtbaarheid beperkter door de kortere geslachtsrijpe periode (van puberteit tot 40-50 jaar) en door het feit dat bevruchting slechts mogelijk is gedurende het vrijkomen van een rijp eitje uit de eierstok (ovulatie), hetgeen neerkomt op 1-3 dagen per maandelijkse cyclus (z maandstonden). Individueel en bij de verschillende rassen wisselt de vruchtbaarheid sterk zonder dat hiervoor bepaalde oorzaken zijn vast te stellen. Uitputtende ziekten, hongertoestanden en soms de zoogperiode van de vrouw verminderen de vruchtbaarheid (z steriliteit). Bewust kan men de vruchtbaarheid verminderen door het gebruik van anticonceptionele middelen of door toepassing van periodieke onthouding (z bevolking, geboorteregeling, bevruchting, periodieke onthouding).

< >