betekent ondervraging, in het bijzonder het stellen van vragen door volksvertegenwoordigers aan de regering. In constitutionele staten deelt de volksvertegenwoordiging niet alleen de wetgevende macht met de regering, maar oefent zij ook een recht van controle over de daden van de regering uit.
Ook in NEDERLAND zijn de ministers verplicht aan de beide Kamers der Staten-Generaal, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, al de inlichtingen te geven, die gevraagd worden, tenzij het belang des lands zich tegen de openbaring van het gevraagde verzet (art. 97 lid 2 der Grondwet). Het recht om inlichtingen te vragen geschiedt óf door een interpellatie, óf als gevolg van een besluit der Kamer. Een interpellatie is een mondeling verzoek om inlichtingen omtrent zeker punt te geven. De beide Kamers hebben in Nederland dat recht. Ieder lid op zichzelf kan het uitoefenen, maar heeft het verlof der Kamer er voor nodig. De gestelde vragen worden de betrokken minister medegedeeld, die tevens uitgenodigd wordt voor het geven van deze inlichtingen in de Kamer te verschijnen.
Het debat zelf, dat zich daarbij ontspint, heet ook wel de interpellatie. Tot slot ener interpellatie kan ieder lid een motie voorstellen, ten einde van de Kamer een votum uit te lokken tot goed- of afkeuring van het gedrag der regering in de behandeling der zaak, of waarbij zij althans haar oordeel zegt of een wens uitspreekt (art. 115 Regl. van Orde Tweede Kamer).Naast het recht van interpellatie staat dat van de Kamerleden om op bepaalde dag en uur zonder verlof van de Kamer aan de minister vragen te stellen. Geen ander lid mag daarbij het woord voeren. Indien de minister mondeling antwoordt, kan de vragensteller nog een korte vraag over hetzelfde onderwerp stellen. Gewoonlijk echter worden dergelijke vragen schriftelijk ingezonden en schriftelijk beantwoord, waarvoor een termijn van 30 dagen is gesteld. Vragen en antwoorden worden in de Handelingen der Kamer openbaar gemaakt (art. 116 Regl. van Orde Tweede Kamer). In het Regl. van Orde voor de Eerste Kamer komen gelijksoortige bepalingen voor.
Evenmin als het vragenrecht is het interpellatierecht uitdrukkelijk bij de BELGISCHE Grondwet voorzien. Het recht van Kamerleden en Senatoren om de regering te interpelleren kan afgeleid worden uit het derde lid van art. 88 van de Grondwet (naar hetwelk de Kamers de aanwezigheid van de ministers kunnen vorderen) alsmede uit het meer algemene beginsel van de verantwoordelijkheid van de ministers voor de Kamers. Het reglement van Orde voor de Kamer (art. 29) en het Regl. van de Senaat (art. 33) houden bepalingen in waarbij het interpellatierecht gereglementeerd wordt. Het lid van de Kamer of van de Senaat dat de regering wenst te interpelleren, moet aan de voorzitter van de vergadering, bij schriftelijke verklaring, het voorwerp van zijn interpellatie doen kennen. Deze verklaring moet vergezeld gaan van een nota die nauwkeurig de feitelijke toedracht van de interpellatie en de voornaamste beschouwingen welke de interpellant zal ontwikkelen, moet aangeven. De interpellatie mag niet langer dan een half uur duren.
Zij wordt normaal besloten door het neerleggen van een dagorde. Wordt de dagorde die door de regering wordt aanvaard, verworpen, dan moet de regering aftreden.