Indische godheid, die vooral in de Vedische tijd vereerd werd en aan wie ca 1/4 van de hymnen van de Rgveda gewijd zijn, personifieert alles wat macht, kracht en geweld is in de natuur. Het is zeer moeilijk uit te maken, of hij oorspronkelijk een onweersgod (de Maruts, de Stormgoden, zijn zijn gezellen) dan wel een krijgsgod was.
Zijn voornaamste heldendaad is de overwinning op de daemon Vrtra, (oorspronkelijk de verpersoonlijking van de droogte), die als draak of slang, in gg windingen om een berg lag en de wateren insloot. Hij overwon tevens vijanden, dasa of dasyu geheten, en is zo het ideaal van een strijdbare held en de lieveling van het om woonplaatsen strijdende Arische volk geworden. In de Brahmaanse tijd is hij, evenals vele andere Vedische goden, tot een der acht wereldbewakers verlaagd en wel van het Oosten. Nog later wordt hij meer en meer een regenschenkende vruchtbaarheidsgod en in het Hindoeïsme is hij een eenvoudige vegetatiegodheid geworden. Hij heeft een prachtig paleis in de svarga (Hemel). Zijn gemalin is Sacï. In het Boeddhisme speelt hij onder de naam Sakka (Pali) een niet onbelangrijke rol.Lit.: L. v. Schroeder, Arische Religion (2 dln, 1914-16); H. Oldenberg, Die Religion des Veda (Stuttgart, 4de ed. 1933); H. Lommel, Die alten Ariër. Von Art und Adel ihrer Götter (Frankfurt a/M. 1935); Idem, Der Arische Kriegsgott (ibid. 1939, zeer belangrijk); J. J.
Meyer, Trilogie altindischer Machte und Feste der Vegetation III. Indra (1937).