is een stad in West-Vlaanderen, aan de gekanaliseerde Ieperlee en het kanaal naar de Leie, op de grens van klei- en zandstreek (1561 ha), bodem geschikt voor moesteelt. Er is textielbedrijf, productie van voedings- en genotmiddelen.
Inw. (1943) 17 154. In de 13de eeuw zou de stad 200 000 zielen hebben geteld, maar 80 000 lijkt waarschijnlijker. Zeker was leper, met Brugge en Gent, een van de belangrijkste drie steden van Vlaanderen. Zijn welvaart dankte het aan de lakenindustrie en het was de hoofdstad van de kastelenij leper, die 29 dorpen omvatte. In 1214 werd het ommuurd. De 14de eeuw bracht de ondergang, door de oorlog tegen de Gentenaars en de Engelsen, die de stad vruchteloos belegerden (1383) maar de volkswijken vernielden, door pest en tweedracht, door de kamp tegen graaf Lodewijk van Male, alles oorzaken van het verval der lakennijverheid.
Zijn laatste voorrechten verloor het in de strijd tegen Jan zonder Vrees (1419). Van 1559-1801 was leper de zetel van een bisdom; bisschop Jansenius overleed er in 1638. Het werd in 1566 verwoest door de beeldenstormers, in 1578 door de Geuzen, in 1584 ingenomen door Parma na 8 maanden belegering. Er bleven toen nog 5000 inw. over. In de 17de en 18de eeuw werd het door de Fransen en de Oostenrijkers om beurt herhaaldelijk overweldigd en weer verlaten. De versterkingen werden nog eens opgericht door de Hollanders, maar gesloopt in 1855.
In 1914-’18 woedde de oorlog hier in de naaste omgeving op zijn hevigst en leper werd volledig in as gelegd, maar met door de Duitsers genomen. De Menense poort (i923~’27) herinnert aan de namen van 58 600 hier gesneuvelden van het Britse leger.Van de merkwaardige oude monumenten bleef niets over. De Hallen, die lakenhalle, belfort (70 m) en schepenzaal omvatten, een unicum van Vroeggothische profane bouwkunst (1200-1304), 132 m lang, 4872 m2 groot, werden gedeeltelijk herbouwd. Het Raadhuis of Nieuwwerk staat er aangebouwd (1662), het werd gerestaureerd. Evenzo de Vleeshalle (13de-15de eeuw), nu stadsmuseum. De St-Martinuskerk (i22i-i6de eeuw) werd weer opgericht in de oorspronkelijke overgangs- en Vroeggothische stijl, maar de toren hoger opgetrokken tot 95 m. De St-Pieterskerk moest grotendeels verbouwd worden; de Romaanse toren en portaal bleven echter gespaard.
Van de merkwaardige oude woonhuizen bleven het hotel Biebuyck (16de eeuw) en het Belle-godshuis (17de eeuw) over. Er wordt gestreefd naar stijlvolle woningbouw en eenheid in het geheel, leper is het doel van de zeer oude bedevaart naar O. L. V. van Tuine. Folkloristisch meldenswaardig is het Kattefeest, dat een oude en duistere oorsprong heeft.
LEO DE WACHTER
Lit.: H. Hyman, Bruges et Ypres (Paris 1908); Van den Deyne, Y. avant et après la guerre (Liége 1926); A. Vandenpeereboom, Ypriana (Brugge I878-’83, 7 dln); A. Heins, Les anc. fagades d’Y. (Gand 1909); J. Vereecke, Hist. militaire de la ville d’Y. (Gand 1858); B. Willson, Ypres, the Holy Ground of the British Arms (Bruges 1920).