de „Utrechtse hervormer” (Rotterdam 27 Aug. 1531 - Utrecht 3 Apr. 1581), genoot zijn opleiding vermoedelijk te Leuven en werd pastoor aan de St Laurens te Rotterdam. In 1572 moest hij wegens zijn hervormingsgezinde denkbeelden (hij was inmiddels gehuwd) voor de inquisitie uitwijken, kwam in Keulen en werd enige jaren later, nadat zijn vrouw was overleden, benoemd tot pastoor aan de St Jacob te Utrecht.
Daar oefende hij tot zijn dood toe — behoudens een kort verblijf te Rotterdam — grote invloed uit op de hervormingsbeweging en preekte in Erasmiaanse geest, aanvankelijk zich nog houdend aan de Roomse ceremoniën. Blijkens 20 nagelaten sermoenen was zijn prediking op de practische vroomheid gericht; hij bestreed het gezag van de paus, de leer van de transsubstantiatie, de verdienstelijkheid der goede werken, de voorburcht der hel en de aanroeping der heiligen. Omdat Duifhuis’ opvattingen te weinig belijnd waren en hij geen consistorie wenste in te stellen volgens de kerkorde van Dordrecht 1574, geraakte hij in conflict met de Calvinistisch-gezinden, die de Minderbroederkerk in gebruik hadden genomen („consistorialen”). Zij scholden mr Huibert een libertijn en papist, vooral toen hij de nooddoop erkende. Andere classes en vooraanstaande Calvinistische predikanten werden in het geschil gemengd, maar de Utrechtse magistraat steunde hem en Willem van Oranje was hem zeer genegen. Te midden van deze beroeringen overleed Duifhuis in 1581.
De gemeente van St Jacob werd in 1586 gedwongen zich met de consistorialen te verenigen. Als ondogmatisch prediker, die aan de binding van het geweten groter waarde hechtte dan aan een geschreven belijdenis en onder invloed van Castellio schijnt te hebben gestaan, kan Duifhuis beschouwd worden als een voorloper der Remonstranten. Uytenbogaert behoorde tot zijn leerlingen.DR W. F. DANKBAAR
Lit.: J. Wiarda, H. D., de prediker van St. Jacob, 1858 (waarin opgenomen de predikaties); Biogr. Woordenb. v. Prot. godgel., II, blz. 634-643 (alwaar overige lit.).