(Lat.: onderzoek), Inquisitio haereticae pravitatis (rechtbank voor ketters) of het Heilig officium, noemt men in de R.K. kerk de geloofsrechtbank, belast met het opsporen en straffen van ketters. Reeds de keizers Theodosius de Grote en Justinianus benoemden ter opsporing van ketters bepaalde personen, die de naam van inquisitores (onderzoekers) droegen.
De bisschoppen straften de ontdekte ketters met de ban en de wereldlijke macht voegde er burgerlijke straffen bij. Paus Lucius III gaf op het concilie te Verona (1184) nauwkeuriger instructies omtrent de tegen de ketters te nemen maatregelen. Paus Innocentius III zond tegen de Katharen, Albigenzen enz. de Cisterciënsers Rainer, Guido, Petrus van Castelnau en Raoul als legaten naar het Z. van Frankrijk, om, gesteund door de wereldlijke macht, de bisschoppen in het opsporen en straffen van ketters behulpzaam te zijn. De bediening van deze legaten werd tot een blijvende gemaakt op het vierde Lateraanconcilie (1215), waar ook het opsporen en bestraffen van ketters als een voorname plicht der bisschoppen werd vastgesteld. Zo was en bleef de Inquisitie nog altijd een bisschoppelijke bevoegdheid. Wegens de toegevendheid, die de bisschoppen wellicht oefenden jegens hun onderhorigen, benoemde echter Gregorius IX pauselijke inquisitoren, meest Dominicanen.
Dezen maakte hij onafhankelijk van de bisschoppen, plaatste deze laatsten zelfs onder het gezag der geloofsrechtbank en veranderde op die wijze de Inquisitie in een pauselijke instelling, waarvan het bestuur hoofdzakelijk in de handen der Dominicanen bleef. De voltrekking der vonnissen werd opgedragen aan de wereldlijke vorsten. De gewone straffen waren: vasten, aalmoezen, bedevaarten; in zware gevallen ook gevangenis. Bleef men vasthouden aan de meningen, die ketters waren geoordeeld, dan volgden eerloosverklaring, verlies van alle burgerlijke en kerkelijke rechten, verbeurdverklaring van goederen, levenslange gevangenis in de kerker of op de galeien en de dood, meestal op de brandstapel. De procedure werd even wreed als bij de wereldlijke rechtbanken. Paus Paulus IV (1557) en de koningen Frans I en Hendrik II gebruikten de Inquisitie tot onderdrukking der Hugenoten.
Een buitengewone rechtbank (Chambre ardente) werd door de koningen tot vervolging en bestraffing van ketters ingesteld. Frans II droeg die taak in 1559 aan het Parlement te Parijs op en in 1772 hield de inquisitie in Frankrijk voorgoed op te bestaan.In Spanje werden reeds sedert de 13de eeuw de Katharisten uit Aragon verbannen. De Israëlieten en Moren, in de 14de eeuw tot het Christendom bekeerd, bleven dikwijls in het geheim getrouw aan het voorvaderlijk geloof. Om hen te dwingen werd de Spaanse Inquisitie nieuw ingericht door Ferdinand en Isabella, met de toestemming van paus Sixtus IV (1 Nov. 1478), en ook ingevoerd in die delen van het Spaanse rijk, waar zij vroeger niet bestaan had. Zij zagen in de invoering der Inquisitie een uitmuntend middel om de macht van de leenadel en van de geestelijkheid te fnuiken en het koninklijke gezag uit te breiden. Zo werd de Spaanse Inquisitie dus een koninklijke instelling. Ferdinand en Isabella benoemden in 1480 twee inquisitoren, die zij in 1483 vervingen door de strenge inquisiteur-generaal Thomas de Torquemada, prior der Dominicanen te Segovia.
Een andere wrede ketterjager, Peter van Arbues, werd in 1485 door het misnoegde volk vermoord. Paus Sixtus IV bevestigde Torquemada in zijn ambt als geloofsrechter over Castilië en Leon en onderwierp ook Aragon, Valencia en Sicilië aan zijn gezag. In alle hoofdplaatsen werden nu geloofsrechtbanken gesticht; de gevangenissen ontvingen de naam van heilige huizen (casas santos) en in 1492 was de Inquisitie in geheel Spanje ingevoerd.
Van Spanje uit werd de instelling ook naar de Amerikaanse koloniën overgebracht en, hoewel in Nederland de Spaanse Inquisitie niet werd ingevoerd, hebben ook hier talrijke mensen vooral na de afkondiging van de strenge wetten tegen Luther in 1521 hun leven verloren en was de geloofsvervolging mede één der oorzaken van de Tachtigjarige Oorlog. In 1521 vielen de eerste slachtoffers; twee van Lutheranisme beschuldigde Augustijnermonniken. In 1523 werd een algemeen pauselijk inquisiteur aangesteld. Juridisch bestaat er een verschil met de Spaanse Inquisitie. Maar in feite werden de pauselijke inquisiteurs vlug volledig afhankelijk van het wereldlijk gezag. De strafwetgeving tegen de andersgelovigen ligt vervat in een reeks plakkaten, die van 1520 af herhaaldelijk uitgevaardigd werden.
In Vlaanderen trad de inquisiteursafgevaardigde Titelmans onmeedogend op. Tijdens de regering van Philips II groeide een scherp volksverzet tegen de Inquisitie en de plakkaten. De geloofsvervolgingen werden één der grote oorzaken van de opstand tegen Spanje. Vooral de Raad van Beroerten („Bloedraad”), door Alva wederrechtelijk ingesteld, verwekte door zijn willekeurige en massale veroordelingen heftige verontwaardiging. Het aantal Protestantse martelaren in de Nederlanden wordt thans op enkele duizenden geschat (Grotius sprak van honderdduizend). De overgrote meerderheid was Anabaptist.
Eerst in de 18de eeuw verloor de Inquisitie in Spanje allengs haar gezag en een auto-de-fé werd gedurig zeldzamer. Koning Karel III verbood haar een vonnis te vellen zonder zijn verlof. De minister graaf Aranda beperkte haar gezag zeer (1770) en in 1784 volgde de bepaling, dat zij de acten van elk proces tegen aanzienlijke personen aan de koning moest voorleggen. Eerst door koning Jozef Bonaparte werd (4 Dec. 1808) de Inquisitie geheel en al opgeheven. Ferdinand VII herstelde haar wel is waar na zijn terugkeer doch in de constitutie der Cortes van 1820 werd zij weder afgeschaft. Na de restauratie van 1825 trad evenwel de Junta der Inquisitie weder op en in 1826 werd de aloude rechtbank te Valencia hersteld. Niettemin werd zij in 1834 in geheel Spanje opgeheven en werden haar goederen, volgens een K.B. van 1836, tot betaling der staatsschuld besteed.
In Portugal werd de Inquisitie eerst in 1557 ingevoerd. De opperste geloofsrechtbank, waaraan alle andere rechtbanken des rijks onderworpen waren, bevond zich te Lissabon. De groot-inquisiteur werd door de koning benoemd en door de paus in zijn waardigheid bevestigd. Koning Johan IV, uit het Huis van Bragança, was wel is waar na de afwerping van het Spaanse juk (1640) voornemens de Inquisitie op te heffen, doch het gelukte hem slechts haar te beletten, dat zij zich van de bezittingen der veroordeelden meester maakte. Na zijn dood werd hij deswege in de ban gedaan. De Portugezen brachten de Inquisitie naar Indië, waar zij haar zetel had te Goa.
In de 18de eeuw werd haar macht door minister Pombal enigszins beperkt. De Inquisitie werd echter door koning Johan VI niet alleen in Portugal, maar ook in Brazilië en Indië opgeheven.
In Italië bestond zij ook reeds vroeg, hoewel zij hier, bij de meer ingewikkelde staatkundige toestand, niet zo verschrikkelijk werkte als in Spanje. Zij werd er reeds ingesteld door Gregorius IX in 1235, doch vooral Paulus IV gebruikte haar als wapen tegen het Protestantisme. Naast deze rechtbank verhief zich de kort te voren onder Paulus III ingestelde en door Sixtus V uitgebreide Congregatie van het Heilig Officium, die ook nu nog bestaat. Zij is samengesteld uit 12 kardinalen en consul tatoren (qualificatoren) en werd, na in 1808 door Napoleon te zijn opgeheven, in 1814 door Pius VII opnieuw bekrachtigd.
In Engeland kon zij niet ingevoerd worden en in Polen (1327) had zij geen lange duur.
In Duitsland werd zij ingevoerd kort na haar ontstaan in Frankrijk. Daar waren Konrad von Marburg, in 1233 door het volk omgebracht, en de Straatsburger Dominicaan Konrad Dorso de eerste inquisitoren en volbrachten hun beulswerk met verregaande wreedheid. Eerstgenoemde gebruikte het gezag der Inquisitie om een kruistocht tegen de Stedingers (in het hedendaagse Oldenburg) te prediken, doch wekte tevens zulk een ernstig verzet, dat de Duitsers geruime tijd van de geloofsrechtbanken verschoond bleven. Eerst in de 14de eeuw, bij het optreden der Begijnen, werden zij weer ingesteld. In 1367 benoemde Urbanus V nogmaals 2 Dominicanen tot inquisitoren voor Duitsland, van wie inzonderheid Walther Karling berucht werd. Keizer Karel IV verleende door 3 edicten aan de inquisitoren een krachtige steun.
Lit.: Alg. studies: C. Douais, Les sources de l’histoire de 11. (Paris 1881) ; H. C. Lea, A Hist. of the I. in the Middle Ages (3 dln, New York 1888, standaardwerk; Fr. vert. 3 dln 1900-02, Duitse vert. 3 dln i905-’i3); A. L. Maycock, The I. fromits Establishment to the Great Schism (London 1927); J.
Guiraud, L’I. médiévale (Paris 1928); Idem, Hist. de 11. au moyen-âge (2 dln verschenen i935-38, zeer uitvoerig, bevat de gesch. d. Katharen en Waldenzen en de I. in de 13de eeuw) ; G. G. Coulton, I. and Liberty (London 1938) ; H. Maisonneuve, Etudes sur les origines de 11. (Paris 1942); G. Deromieu, L’I. (Paris 1946, Mythes et religions, 14). Frankrijk: Th. de Causons, Hist. de 11. en France (2 dln, 1909-’12). Spanje: E.
Schâfer, Beitr. z. Gesch. d. span. Protestantismus u. der I. (3 dln, 1902) ; H. C. Lea, A Hist. of the I. in Spain (4 dln, New York i9oé-’o7, Duitse vert. 3 dln I911-i2) ; A. S.
Tuberville, The Spanish I. (London 1932) ; J. Vincke, Zur Vorgesch. der span. I. (Bonn 1941). Nederland: Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis Neerlandicae, ui tg. d. P. Fredericq (5 dln, Gent 1886-1906); P. Fredericq, Inquisitio haereticae pravitatis Neerlandicae.
Gesch. der I. in de Ned. (2 dln, Gent 1892-97). Portugal: A. Herculano, Historia da origem e estabelecimento da I. am Portugal (3 dln, Lisboa I855-59, Eng. vert. Stanford Univ., Cal. 1926). Duitsland: L. Förg, Die Ketzerverfolgung i. Deutschl. un ter Greg. IX (1932).