(1, Oudgermaanse mythologie) is de naam van het onderaardse dodenrijk. In de Oudnoorse mythologie heet dit ook wel Niflhel of Niflheim; aan de poort waakt de hond Garmr en gevaarlijke rivieren, waarover geen brug leidt, stromen er om heen.
In latere tijd ontwikkelde zich daarnaast de voorstelling van het hemelse Walhalla. Behalve dodenrijk betekent Hel ook de godin, die daarover gebiedt; zij wordt de dochter van Loki* genoemd en staat in nauw verband met de wolf Fenrir* en de Midgardsslang.(2, Christelijke godsdienst) is in de Christelijke leer over de uitersten de toestand van de vrijwillig van God afgekeerde mens, waarin deze na zijn dood door God bevestigd wordt (z eschatologie).
Iconografisch.
Aanvankelijk grijpt men bij de voorstelling van de hel gaarne terug op de antieke personificatie van Hades, zo bijv. bij de bevrijding van Adam uit het voorgeborchte, aan de ciboriumzuilen van S. Marco, Venetië (Syrië-Palestina, 5de-6de eeuw). Sedert ca 1000 echter overheerst in het Westen een geheel andere wijze van uitbeelden, aansluitend aan de beschrijving van de Leviathan (Job 41). De hellepoort wordt dan een monsterachtige beestenmuil met scherpe tanden bezet en vlammen en rook spuwende. In Italië prefereert men een gegeven van Byzantijnse oorsprong, waarbij de hel in meerdere verdiepingen of zones wordt ingedeeld (bijv. in S. Angelo in Formis te Capua, 11de eeuw).
Dit motief wordt hoe langer hoe spitsvondiger uitgewerkt: voor elke misdaad zoekt men een passende straf. Dante’s Inferno is de literaire bekroning van deze ontwikkeling. In het Westen vindt men een ietwat verwant gegeven: zeven duivelen, die te midden van vlammen zeven menselijke figuren, die de zeven hoofdzonden verbeelden, folteren met een aan hun misgrijp aangepaste kwelling. Men vindt het vrij veel in de latere grafiek. Joachim Patinir scheidt hemel en hel door een brede stroom, waarop Charon met zijn boot vaart (Prado, Madrid). De hel bestaat uit donkere bossen, waarin hier en daar een vuurgloed oplaait en waarin fantastische bouwsels in de vorm van ovens verspreid liggen.
Deze en soortgelijke voorstellingen gaan terug op de sinistere verbeelding van Jeroen Bosch. Het Charon-motief ontmoeten wij ook bij Michelangelo (Sixtijnse kapel, Rome). Bij de kunstenaars van de Barok wordt de voorstelling der hel zeldzaam. In voorkomende gevallen volstaan zij met een aanduiding door enkele rotspunten met wat rook en een spaarzame vuurgloed. Soms stort een cataract van mensenlijven in een afgrond. Deze voorstellingswijzen vindt men o.a. bij Rubens.