Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HOSEA

betekenis & definitie

(1), oude naam van Jozua*.

(2), zoon van Ela, de laatste koning van Israël. In 732 v. Chr. vermoordde hij zijn voorganger Pekach en werd door de heerser der Assyriërs, Tiglat-Pileser III, als koning erkend. Deze zegt in een zijner inscripties: „Ik stelde Hosea aan over Israël”. Op Egyptische hulp vertrouwend, stond hij in 724 tegen Salmanassar IV op, maar werd door deze in gevangenschap weggevoerd. Na een driejarige belegering werd Samaria in 721 door Salmanassar’s opvolger Sargon II veroverd; het (noordelijke) rijk Israël was hiermede vernietigd.

(3), Hoséa of Hozéa (of Osee volgens de bij de Katholieken gebruikelijke spelling in de Vulgaat), is de eerste der twaalf „kleine profeten”, die in de Hebreeuwse bijbel één boek vormen. De schrijver heet „zoon van Beëri”, d.i. waarschijnlijk: afkomstig uit Beërôth (bij Bethel). Hij is een burger van het noordelijke rijk. Vermoedelijk is zijn geschrift ca 740 v. Chr. geschreven, in de tijd van moord en verwarring, na Jerobeam II. Die ellende was voor Hosea straf van Jahwe en voorbode van nog groter rampen ten teken van Jahwe’s toom.

De toorn van Jahwe had Israël zich op de hals gehaald door zijn zonden: a. afgoderij, zinnelijke Baälsverering en beeldendienst; b. vertrouwen, niet op Jahwe, maar op eigen strijdkracht òf op een verbond met Assur of Egypte. Samenvattend: geen Godskennis, geen liefde tot God en de naaste. Jahwe had Israël van den beginne af liefgehad; maar Israëls schuld moest gestraft, opdat Israël, door kastijding tot inkeer gekomen, tot Jahwe zou wederkeren. Jahwe’s liefde en ontferming zijn onvergankelijk; daarom is zijn oordeel zo streng: het moet dienen tot loutering en redding..Hosea is een gevoelsmens, met een echt priesterlijk hart voor zijn volk, het naast verwant aan een Jeremia, die wellicht Hosea’s geschrift heeft gekend (evenals Jesaja dat van Amos). Hij was een van de grootsten en edelsten onder Israels profeten.

Lit.: J. J. P. Valeton, Amos en Hosea (Nijmegen 1894) ; W. R. Harper, Amos and Hosea, Internat.

Crit. Commentary (Edinburgh 1905); H. S. Nyberg, Studien zum Hoseabuche (Uppsala 1936).

< >