of (volgens de spelling in het Oude Testament, II Kon. 17:3 enz.) Salmaneser, eigenlijk, naar het Assyrisch: Sjoelmānoe-asjarēdoe, d.w.z. „Sjoelmān (de oorlogsgod) is de leider”, was de naam van vijf koningen van het oude Assyrië:
Salmanassar I (1272-1243 v. Chr.), zoon van Adad-nirâri I, die Boven-Mesopotamië veroverd had, wist in oorlog en vrede de roem van zijn voorganger te handhaven in een periode, toen het rijk van Mitanni te gronde was gegaan en de Egyptenaren en Hethieten hun krachten uitputten in vruchteloze wederzijdse oorlogen. In de oude hoofdstad Assur heeft hij de hoofdtempel hersteld en een paleis gebouwd. Waarschijnlijk is ook hij, en niet de onbeduidende Salmanassar II (1028-1017 v. Chr.), de stichter van de jongere residentie Kalah.
Salmanassar III (858-824 v. Chr.), zoon en opvolger van de veroveraar Assurnasirpal II, was de beroemdste koning van deze naam.
In talloze veldtochten wist hij de veroveringen van zijn vader tegenover het krachtige rijk van Chaldu (onder koning Sardoer) in het N. en vooral tegenover het nog invloedrijker Damascus in het W. te handhaven en uit te breiden. De kleine Aramese staten, zoals Bît-Adini, Chattin, Hama, heeft hij onderworpen en in 854 v. Chr. bij Karkar slag geleverd tegen een coalitie van twaalf vorsten, w.o. ook koning Achab van Israël. Deze coalitie stond onder leiding van Ben-Hadad II van Damascus. De verovering van de sterke vesting Damascus is hem echter ook op zijn latere veldtochten niet gelukt, ook in 841 v. Chr. niet, nadat Ben-Hadad II door de eveneens uit de Bijbel vermaarde Hazaël vermoord en vervangen was.
Evenwel is hij toen tot aan de Middellandse Zee doorgedrongen en heeft hij de schatting ontvangen van de Phoenicische handelssteden en van de Syrische en Palestijnse vorsten tot Arabië toe. De zwarte obelisk, waarop ook het Israëlietische gezantschap en hun koning Jehu (in aanbidding neergebogen voor de koning van Assyrië) zijn afgebeeld, behoort tot de schatten van het Brits Museum te Londen. Belangwekkend zijn in hetzelfde museum ook de reliëfs op het beslag van de bronzen poorten van zijn paleis te Balawât. Ook in Klein-Azië en Armenië en tegen de Arameeërs in zuidelijk Babylonië heeft hij de grenzen van zijn rijk uitgebreid. Tegen het eind van zijn lange regering wist hij zijn troon nog te verdedigen tegen een gevaarlijke opstand van zijn oudste zoon, die hij van de opvolging had buitengesloten.
Salmanassar IV (781-772 v. Chr.) heeft als de opvolger van Adad-nirâri III op jeugdige leeftijd de troon beklommen, in een tijd, dat Assyrië door opstanden en pest geteisterd werd. De generaal Sjamasj-iloe handhaafde de roem van het leger.
Salmanassar V (727-722 v. Chr.), zoon en opvolger van de grote stichter van het Nieuwassyrische rijk Tiglatpileser III, regeerde slechts kort en werd door samenzweerders vermoord, terwijl het Assyrische leger Samaria belegerde.
PROF. DR F. M. TH. DE LIAGRE BÖHL