Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Heinrich von trettschke

betekenis & definitie

Duits geschiedschrijver en politicus (Dresden 15 Sept. 1834 - Berlijn 28 Apr. 1896), zoon van een Saksisch generaal, studeerde geschiedenis en staatswetenschappen te Bonn (waar hij sterke invloed van Dahlmann onderging), Leipzig, Tübingen en Heidelberg, en was hoogleraar te Leipzig ( 185g), Freiburg i. B. (1863), Kiel (1866), Heidelberg (1867) en Berlijn (1874).

Hij was, ondanks doofheid die het hem onmogelijk had gemaakt een militaire loopbaan te volgen, een meeslepend redenaar; door zijn markante persoonlijkheid, zijn vurig en emotioneel nationalisme en zijn hartstochtelijke eenzijdigheden oefende hij grote aantrekkingskracht uit op de academische jeugd, die in hem haar idealen belichaamd zag. Vóór alles was hij strijder voor een door Pruisen verenigd Duitsland, voor een machtige Duitse staat.Zijn haat en verachting golden de „Kleinstaaterei”, Oostenrijk en het ultramontanisme. Voor het buitenland had hij weinig begrip en waardering.

In het begin leefde hij in de liberale eenheidsideeën van 1848, maar na 1864 (definitief na 1866) schaarde hij zich achter het vaandel van Bismarck. Als publicist is hij diens profeet en wegbereider geworden. Met talrijke opstellen in de Preussische Jahrbücher (sinds 1858), merendeels gebundeld in zijn Historisch-Politische Aufsätze (eerste uitgave 1865; hierin ook de grote in 1864 geschreven verhandeling Bundesstaat und Einheitsstaat), heeft hij in wijde kring diepgaande invloed uitgeoefend, die in het latere nationaal-socialisme nog is te bespeuren. Van zijn aanvankelijke onvoldaanheid met het in 1871 gestichte Duitse Rijk, dat immers niet volkomen beantwoordde aan zijn ideaal van een eenheidsstaat, is hij spoedig teruggekomen, maar tot het einde is hij tegen particularisme blijven strijden. Van 1871-1888 was hij lid van de Rijksdag, eerst als nationaal-liberaal, na 1879 als conservatief. In 1886 volgde hij Ranke op als officieel historiograaf van Pruisen. Zijn meesterwerk als geschiedschrijver is de onvoltooide (slechts tot 1848 lopende) Deutsche Geschichte im ig. Jahrhundert, dat, gepassionneerd, boeiend en beeldend, alle deugden en gebreken van zijn temperament vertoont.

DR A. G. JONGKEES

Bibl. (o.a.): Verzamelbundels: Historische und politische Aufsätze (1865; defin. uitg. 4 dln, 1886-1896); Zehn Jahre deutscher Kämpfe (1874); Deutsche Kämpfe, neue Folge (1896); Politik (ed. M. Cornicelius, 2 dln, 1898). - Deutsche Geschichte im 19. Jahrh. (5 dln, 1879-1894). H. v. T.s Briefe (ed. M. Cornicelius, 3 dln, 1912-1920).

Lit. (o.a.): T. Schiemann, H. v. T.s Lehr- und Wanderjahre, 1834-1866 (1896); E. Mareks, H. v. T., ein Gedenkblatt (1906); G. v. Schmoller, Charakterbilder H. v. Sybels und H. v. T.s (1913); W. Rittinghaus, Die Kunst der Gesch.schreibung H. v. T.s (1914); M. A. Mügge, H. v. T. (1915); F. Meinecke, Preussen und Deutschi. (1918), blz. 380 vlg.; O. Westphal, Der Staatsbegriff H. v. T.s (in: Deutscher Staat und dtsche Parteien, Festschrift F. Meinecke 1922); A. Hagemann, H. v. T.s Anschauung vom Staate, diss. Münster (1928); E. Leipprand, H. v. T. im dtsch. Geistesleben des 19.Jahrh. (1935); W. Dilthey, Erinnerungen an dtsch. Gesch. Schreiber (Ges. Schriften XI, 1936); C. A. Pufkus, H. v. T., diss. Utrecht (1945); G. P. Gooch, T. in his Correspondence (in: Studies in German Hist., 1948); Idem, in: Studies in German History (1949); E. Mareks, Männer u. Zeiten (1942); M. Lenz, Kl. hist. Schriften (1910), blz. 474 vlg.; H. v. Srbik, Geistu. Geschichte I (1951), blz. 385 vlg.; W. Bussmann, T. Sein Welt- und Geschichtsbild (1952).

< >