stad in het Oostduitse Land Saksen met (1946) 607650 inw. (1939: 707000), vnl. Evangelisch, is gelegen op 105-125 m hoogte, aan de Elster, de Pleisze en de Parthe, in de grote vlakte, die zich van de Saaie tot aan de Mulde en voor het grootste gedeelte tot aan de Elbe uitstrekt.
Leipzig heeft een zeer groot kopstation en is een voornaam spoorwegcentrum met o.m. verbindingen naar Berlijn, Dresden en Halle.Stadsbeeld.
Leipzig bestaat uit de oude stad, die slechts een kleine oppervlakte beslaat, uit de nieuwe wijken en de voorsteden, die sedert 1889 zijn ingelijfd. In het zuidelijke stadsgedeelte bevindt zich de voorstad Markkleeberg (1946: 20 520 inw.), vooral bekend door de praehistorische vondsten in haar omgeving. Aan de brede park- en pleinengordel (Augustusplatz, Rossplatz), die de Altstadt aan de Oostzijde begrenst, bevinden zich o.m. het hoofdstation en de universiteit.
De oudste kerk der stad is de in het eerste kwart der 13de eeuw begonnen Nikolaikirche, die in de 16de en 18de eeuw herhaaldelijk werd verbouwd. Uit de 13de-!5de eeuw dateert de Thomaskirche en uit de 15de-18de eeuw de Pauliner of Universitatskirche. De Johanniskirche werd in Wereldoorlog II geheel verwoest. Onder leiding van Hieronymus Lotter ontstond sedert 1556 het oude Rathaus (thans Stadgeschichtliches Museum), en waarschijnlijk ook de Oude Waag (1555). Christian Richter was de bouwmeester van de Beurs (1678). De stad, die in Wereldoorlog II zwaar werd beschadigd, bezat vroeger talrijke fraaie woonhuizen uit de 16de-18de eeuw. In het Museum bevindt zich het beroemde Beethoven Monument door Max Klinger. Leipzig is een belangrijk cultureel middelpunt. De Universiteit is een der meest bezochte van Duitsland. Van belang is verder de in 1848 gestichte handelshogeschool, de academie voor grafische kunsten en het boekbedrijf. Van internationale betekenis waren vóór Wereldoorlog II het Museum der bildenden Künste (vnl. schilderijen en beeldhouwwerken), het Stadtgeschichtliches Museum, het Grassi Museum (kunstnijverheid, volkenkunde) en Das deutsche Kultur-Museum für Buch und Schrift.
Nijverheid.
Leipzig, reeds in de Middeleeuwen een knooppunt van handelswegen, ontwikkelde zich vooral door de Messe-privilegiën van keizer Maximiliaan, door de verplaatsing van de Praagse universiteit naar Leipzig (1409), en de overneming van Frankforts functie als centrum van de boekhandel (16de eeuw). De Leipziger Messen, die vroeger 3 keer per jaar, nl. na Nieuwjaar, Pasen en in Aug.-Sept. werden gehouden, beleefden hun bloeitijd in het begin en aan het einde van de 18de eeuw en ca 1840. Vooral sedert 1893 heeft de stad vele pogingen aangewend om de Messen te behouden en tot nieuwe bloei te brengen. De Leipziger Muster Messen worden in het voor- en najaar gehouden in een groot aantal daarvoor gebouwde „Messehäuser” en „Messepalaste”. Van veel belang voor de handel zijn de permanente tentoonstellingen. Ook door het „Westen” werd na Wereldoorlog II weer aan deze Messen deelgenomen. Toch oriënteert de handel van Leipzig zich steeds meer op het „Oosten”.
Sedert het midden van de 18de eeuw was Leipzig het centrum van de Duitse boekhandel met wereldvermaarde firma’s als Tauchnitz, Breitkopf und Härtel, Reclam, Brockhaus, Teubner e.a., die vnl. aan het einde van de 18de en begin van de 19de eeuw zijn gesticht. Het is de zetel van de reeds in 1925 gestichte „Börsenverein der deutschen Buchhändler”. In 1888 werd het nieuwe „Deutsche Buchhändlerhaus” geopend, tevens de zetel van het „Buchgewerbemuseum”; in 1913 werd het Buchgewerbehaus voltooid met Buchgewerbemuseum en Gutenberghal. In nauw verband daarmede staat o.m. het grote aantal boekdrukkerijen en binderijen. De nijverheid heeft sedert 1878 een hoge vlucht genomen. In het bijzonder verdient de vervaardiging van machines voor de grafische industrie en de tabaksindustrie vermelding. Een Elster-Saale-kanaal verbindt de stad met de Saaie boven Merseburg. Ook is er een radiostation.
Geschiedenis
Tussen 1156 en 1170 ontving Leipzig stadsrecht van markgraaf Otto van Meissen. In 1268 zijn de Leipziger markten (later „Messen”) van betekenis, omdat de stad aan de kruising van belangrijke handelswegen lag. Markgraaf Frederik de Strijdbare stichtte in 1409 de universiteit, concurrente van die van Praag. In 1519 vond te Leipzig de disputatie tussen Luther en Eek plaats. De Reformatie werd ingevoerd in 1539. Gedurende de Dertigjarige Oorlog werd de stad meermalen door de Keizerlijken en door de Zweden bezet. In haar omgeving hadden de belangrijke veldslagen bij Breitenfield en bij Lützen plaats; in de 17de eeuw verwierf Leipzig in plaats van Frankfort de leiding van de Duitse boekhandel, in de 18de eeuw kreeg het dank zij Johann Sebastian Bach ook de naam van muziekstad. Van 16 tot 19 Oct. 1813 had in de omgeving van Leipzig de beroemde Volkerenslag plaats waardoor Napoleon I’s overheersing van Duitsland vernietigd werd. De verbondenen waren in deze slag veel talrijker: op 16 Oct. 205000 tegen 190000 man, op 18 Oct. zelfs 295 000 tegen 160 000 man. Napoleon, die de stad in het N. tegen de Pruisen onder Blücher en in het Z. tegen de Oostenrijkers onder Schwartzenberg verdedigde (18 Oct. ook in het O. tegen de Russen onder Bennigsen), had het voordeel van de „binnenste kring”, en dus van korte verbindingslijnen. 16 Oct. bleef de slag bij Warschau tegen de Oostenrijkers onbeslist, maar werd de slag bij Möckern in het N. door de Fransen verloren. De geallieerden verzuimden middelerwijl om hun in het W. de terugtocht naar hun land af te snijden, zodat de keizer na zijn nederlaag van 18 Oct. ongehinderd naar de Rijn terug kon trekken. Het Völkerschlachtdenkmal herinnert nog aan deze slag. In 1830 ging de revolutionnaire beweging in Saksen van Leipzig uit. In Wereldoorlog II werd de stad herhaaldelijk door de Amerikaanse luchtmacht gebombardeerd en in 1945 aanvankelijk door de Amerikanen, naderhand door de Russen bezet.
Lit.: E. Kroker, Leipzig (Stätten der Kultur, dl 5, 1908); Festschr. z. Feier d. 500 jähr. Bestehens der Univ. Leipzig, 5 dln (1909); G. Witkowski, Gesch. d. literar. Lebens in Leipzig (1909) ; J. Vogel, Max Klinger und seine Vaterstadt L. (1923); G. Dehio, Handb. d. dtsch. Kunstdenkm., 3de ed. (1924), blz. 213-217; Fried. Schulze, Alt-L., 4e ed. (1927); N. Pevsner, L. Barock (1928); K. Baedeker, L., ein neuer Führer (1948).