Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DRESDEN

betekenis & definitie

hoofdstad van het land Saksen, behorend tot de in Oct. 1949 uitgeroepen Duitse Democratische Republiek, ligt in een dalvlakte op beide oevers van de Elbe, op 51°3" N.Br. en 13°44' O.L. v. Gr.

Zij bestaat uit de Altstadt met 4 oude voorsteden (Wilsdruffer-, See-, Süd- en Pirnaische Vorstadt), Friedrichstadt en Johannstadt op de linker- en uit de Neustadt met Antonstadt, Leipzigervorstadt en Albertstadt op de rechteroever. In het Z. sluiten zich de wijken Löbtau en Strehlen bij de stad aan; in het O. Gruna, Tolkewitz, Neu-Gruna, Striesen en Blasewitz op de linkeroever en tegenover het laatste op de rechteroever Loschwitz en de hooggelegen badplaats (met sanatoria) Weisser Hirsch. De stad heeft een oppervlakte van ca 120 km2 en telde in 1939 630.216 inw., grotendeels Protestanten (1946: 467.966 inw.); zij is een belangrijk spoorwegkruispunt.Vóór de stad aan het einde van Wereldoorlog II bijna geheel verwoest werd, telde zij talrijke architectonisch belangrijke gebouwen. In de Altstadt bevonden zich o.a. het oude stadhuis uit 1745, het nieuwe stadhuis (gebouwd 1905-1910), het slot, waarin het „Grüne Gewölbe” (bevattende een collectie kunstnijverheid van bijzonder hoge kwaliteit) gevestigd was, de „Zwinger” (beschadigd, doch men is bezig het te herstellen), met aan de N. zijde daarvan de „Gemälde-Galerie”, de Frauenkirche (totaal vernield) en de Hofkirche (zwaar beschadigd). Het slot („Schloss”) (gedeeltelijk vernield) was een omvangrijk, onregelmatig complex van gebouwen, aan Bastian Kramer (werkzaam in Dresden 1527-’53) toegeschreven naar ontwerpen van Peter Flötner; een volledige verbouwing en uitbreiding had plaats gevonden in 1547 onder leiding van Caspar Vogt von Wierandt. De Zwinger was in 1711-1722 door de architect M. D. Pöppelmann gebouwd met medewerking van de beeldhouwer Balthasar Permoser als een monumentale, fantastische lusthof voor feesten en optochten in de open lucht in de vorm van een grote vierkante binnenplaats, zich naar twee kanten in hoefijzervorm uitbreidend en omsloten met door paviljoenen onderbroken lange galerijen. Het was een geniale schepping, een van de belangrijkste werken van het Duitse en zgn. Dresdener Barok, waarin architectuur en rijke plastiek samenvloeiden tot een onverbrekelijk, harmonisch geheel. De bouwmeester van de Gemälde-Galerie, een monumentaal gebouw in de zware vormen van de Italiaanse Renaissance (1847-’54), was Gottfried Semper; zij bevatte ruim 3000 schilderijen van de Italiaanse, Hollandse, Vlaamse en Duitse school, w.o. meesterwerken van Raphael, Titiaan, Rembrandt, Ruisdael, Rubens, Van Dijck en vele anderen. Deze schilderijen zijn tijdens Wereldoorlog II gespaard gebleven, doch 2000 er van zijn in 1945 naar Rusland overgebracht en in het voorjaar van 1949 voor het eerst in Rusland weder tentoongesteld. De Dom, de Protestantse Frauenkirche op de Neumarkt, was een schepping van Georg Bähr (1726-’43), het was een centraal georiënteerd kerkgebouw („Zentralbau”), bood plaats aan 3600 personen en maakte met zijn 95 m hoge koepel een grandioze indruk. De Katholieke Hofkirche van G. Chiaveri (1739-1754) was een voorbeeld van het Laatromeinse Barok. Het koor lag tegen de regel in naar het Z.W., de 83 m hoge toren was opgebouwd uit groepen van zuilen en pilaren. De indruk van de kerk werd verhoogd door 59 standbeelden van Heiligen en Apostelen op de balustrades van het dak door Lorenzo Mattielli uit Vincenza. In het Johanneum bij de Neumarkt bevond zich een beroemde verzameling Chinees, Japans en Europees porselein en aardewerk.

In het O. van de Seevorstadt vindt men de „Grosser Garten”, een park van 155 ha. Hier stond een door Johann Georg Starck (1679-’83) gebouwd paleis (Palais im grossen Garten), bedoeld als „Italiaans tuin-paleis”, een van de eerste Duitse bouwwerken uit het Barok, waarin het verband met de vormen van de Renaissance nog onmiskenbaar was. In de Neustadt bevond zich het Japans paleis (vroeger het Hollandse paleis genaamd), waarin de Sächsische Landesbibliothek was ondergebracht, die vóór Wereldoorlog II ruim 840.000 delen telde, meer dan 7000 handschriften, 2270 incunabelen enz. Ca 300.000 delen gingen in Wereldoorlog II verloren; de bibliotheek werd in 1947 heropend in een oude kazerne in de Marienallee. Verder waren in Dresden gevestigd een technische hogeschool (van 1828), een in 1923 gesticht paedagogisch instituut, een hogeschool voor muziek en toneel, een academie voor beeldende kunsten (daterend uit 1764) enz.Verschillende dezer instellingen hebben thans hun werkzaamheden in noodgebouwen hervat.

Geschiedenis

Dresden (afgeleid van het Slavische woord „drezga”, d.i. woud), van oorsprong een Slavisch vissersdorp aan de rechter- en linkeroever van de Elbe (resp. Alt- en Neu-Dresden genaamd), wordt voor het eerst in 1226 als stad genoemd, doch bleef in de middeleeuwen onbeduidend. In 1403 kreeg het stadsrecht. Na de verdeling van de Saksische landen in 1485 werd het in 1530 de zetel van het hof van de vorsten van de Albertijnse lijn. In 1550 werden Alt- en Neu-Dresden tot één gemeente verenigd. Alt-Dresden werd in 1685 door een geweldige brand bijna geheel vernield. Wederopgebouwd door keurvorst Frederik Augustus I (August de Sterke) kreeg het de naam van „Neustadt” (1732). Onder laatstgenoemde keurvorst, die onder de naam Augustus II tevens koning was van Polen, begon voor Dresden een periode van buitengewone opbloei; het werd een van de fraaiste residenties. In dienst van de keurvorst werkten Mattheus Daniel Pöppelmann, de Fransen Jean de Bodt en Zacharias Longuelune, alsmede de Italiaan Gaetano Chiaveri. De opleving duurde voort onder Frederik Augustus II (1733 -’63), koning van Polen onder de naam Augustus III; door de scheppingen tijdens beider regering werd de stad beroemd. Herder noemde haar „het Duitse Florence”. Frederik Augustus III (1763-1827) liet de vestingwerken afbreken en onder zijn opvolgers ontwikkelde Dresden zich langzamerhand tot handels- en industriestad. Vooral na 1875 nam het snel in omvang en betekenis toe, waartoe de scheepvaart op de Elbe en de talrijke spoorwegverbindingen veel bijdroegen. De industrie omvatte o.m. fabrieken van naaimachines, rijwielen, chocolade, sigaretten, chemicaliën, optische en fotografische artikelen, meubelen, piano’s, orgels enz.

Kort vóór het einde van Wereldoorlog II, op een moment dat de stad vol vluchtelingen uit de door de Russen veroverde gebieden was, werd zij door de R.A.F. en Amerikaanse luchtstrijdkrachten bij verrassing gebombardeerd en in feite tot één puinhoop gemaakt (13-17 Febr. 1945). Naar zeer bescheiden raming vonden daarbij ca 31.000 mensen de dood. De Russen bezetten de verwoeste stad op 8 Mei 1945. Het is thans nog niet met zekerheid bekend welk een omvang de ontmanteling der bedrijven door de Russen heeft genomen en of de industrie zich reeds enigszins van de haar in Wereldoorlog II toegebrachte slagen heeft hersteld.

Lit.: Kunst: Cornelius Gurlitt, Bau- und Kunstdenkmäler des Königreichs Sachsen (1903, Heft 21-23); Georges Servières, Dresden (1911); Woldemar von Seidlitz, Die Kunst in Dresden (4 dln, 1921-’22); Jean Louis Sponsel, Der Zwinger, die Hoffeste und die Schlossbaupläne zu Dresden (1924); Idem, Das Grüne Gewölbe zu Dresden (1925-’32); Hans Posse, Die Staatliche Gemälde-Galerie zu Dresden (1929); Bruno Alfred Döring, Mattheus Daniel Pöppelmann (1930); Wasmuths Lexikon der Baukunst II (Berlin 1930, 239-247). Algemeen, geschiedenis, bestuur enz. O. Richter, Verfassungs- und Verwaltungsgeschichte der Stadt D. (3 dln, 1885-’91); M. B. Lindau, Geschichte d. Haupt- und Residenzstadt D. (3 dln, 1885-’91); Atlas zur Geschichte Dresdens, hrsg. v. O. Richter (1898); O. Richter, Geschichte der Stadt D. (1900, 1904); G.H. Müller, 700 Jahre D. 1216-1916 (1917); P. Schumann, D. (1922); E. Hänelu. E. Kalkschmidt, Das alte D., Bilder und Dokumente (1925); Idem, D. (1935).

< >