(1) de Jonge, Duits schilder en tekenaar voor de houtsnede en de kunstnijverheid (Augsburg, winter 1497-98 - Londen, tussen 7 Oct. en 29 Nov. 1543), werkte vnl. te Bazel en Londen. Hij kreeg zijn eerste opleiding hoogstwaarschijnlijk bij zijn vader Hans H. de Oude, verliet het ouderlijk huis in 1514 en kwam in 1515 in Bazel vermoedelijk in de leer bij Hans Herbst.
Holbein vond spoedig aansluiting bij de beschaafde kring van boekdrukkers-uitgevers (Joh. Froben) en humanisten te Bazel (Erasmus, Bonifazius Amerbach) en onderscheidde zich toen reeds als illustrator en portretschilder (Jakob Meyer zumHasen en diens vrouw Dorothea Kannengiesser, 1516; Amerbach, 1519; Erasmus, 1523). Van 1517-1519 vertoefde hij te Luzern, waar hij de opdracht kreeg het nieuwe stadhuis met wandschilderingen te versieren. In 1519 opende hij te Bazel zijn eigen werkplaats, verkreeg aldaar in 1520 het burgerrecht en verbleef in zijn nieuwe vaderstad tot 1526. In deze jaren ontstonden ontelbare ontwerpen voor boekversieringen, illustraties voor drukkers in Bazel en voor glasschilders, waaronder de beroemde serie van 58 kleine houtsneden Imagines Mortis, bekend als Dodendans. Behalve deze Beelden van de Dood ontwierp hij in 1524 de Initialen voor een Dodendans-alphabet met antiqualetters. Verder moeten als belangrijkste illustraties zijn verluchtingen van het Oude Testament genoemd worden, de 91 Historiarum Veteris Testamenti Icones. Uit zijn vroege tijd in Bazel dateren bijna alle schilderijen met bijbelse onderwerpen, zoals bijv. de aangrijpende, dramatisch-realistisch geschilderde Christus in het museum te Bazel (1521) en het monumentale altaarstuk van de Madonna met burgemeester Meyer als stichter (te Darmstadt, thans in bruikleen te Bazel).In deze werken toonde Holbein reeds zijn meesterlijke gave, zijn onderwerpen beheerst en overwogen met brillante objectiviteit en voorname kleurenpracht weer te geven. Hierbij kwam de technische volmaaktheid, die nog geaccentueerd werd door de kostbaarheid der uitgedrukte stoffen.
Met een aanbeveling van Erasmus vertrok Holbein in 1526 over Antwerpen, waar hij Quinten Matsys bezocht, naar Londen en bleef twee jaren in Engeland. Uit deze tijd zijn bijna uitsluitend portretten en portretstudies in zwart en gekleurd krijt bekend, waaronder de grote groep van de familie van Thomas More (slechts in een copie in de Nat. Portr. Gall., Londen, bewaard), in wiens landhuis in Chelsea hij enkele maanden vertoefde. In 1528 keerde hij nog eens voor 4 jaren naar Bazel terug, waar hij wederom monumentale opdrachten kreeg (wandschilderingen in het raadhuis). In 1532 was Holbein weer in Engeland, waar hij, afgezien van korte reizen naar het vasteland, tot zijn dood in 1543 bleef.
In het begin van zijn tweede Engelse periode lieten Duitse kooplieden en Franse hovelingen en edellieden, veelal met bewaard gebleven voorstudies in gekleurd krijt. In 1536 werd Holbein tot hofschilder van Hendrik VIII benoemd, wat hem veel werk bezorgde. Naast het schilderen van portretten was hij uiterst productief op het gebied der kunstnijverheid, in het bijzonder had de goudsmeedkunst zijn aandacht. Meer dan 250 ontwerpen zijn grotendeels in het Brits Museum en te Bazel bewaard. Over Holbein’s persoonlijkheid, zijn betrekkingen tot zijn familie, zijn karakter weten wij nauwelijks iets, daar noch brieven, noch aantekeningen bewaard zijn, die conclusies omtrent hemzelf veroorloven. Karakteristiek is echter de goede verstandhouding met Hendrik VIII, wiens gunst hij tot zijn dood wist te bewaren. Holbeins portretten zijn eeuwig levend, wat te danken is aan zijn gave om schijnbaar zonder moeite de voorgestelden zó objectief en met een sprekende gelijkenis weer te geven, dat hun persoonlijkheid ten volle tot haar recht komt.
Lit.: Arthur B. Ghamberlain, H. H. the Younger, 2 dln (London 1913); P. Ganz, Hans H. der J., Handzeichnungen, 9 dln (Berlin 1911-1937), ook in Franse uitg. (Genève 1939), keuze in ed. Basel 1943; Wilh. Waetzold, H.
H. d. J. (Berlin 1938); Hans Koegler, H. H. d. J., Die Bilder zum Gebetbuch Hortulus animae (Basel 1943); K. T. Parker, H.
H.’s Drawings in the collection of H. M. the King at Windsor Castle (Oxford 1945) (Phaidon-ed.); H. A. Schmid, H. H. d. Jüngere, sein Aufstieg zur Meisterschaft (2 dln Basel 1945-48, London 1950); A. v. d.
Boom, H. H. de Jonge, the Servant Painter of the King (Naarden 1948); U. Christoffel, H. H. d. Junge (Berlin 1950); P. Ganz, Holbein (Phaidon-ed., Basel-London 1950); L.
Luchner, Die Darstellung des Todes in der deutschen Malerei bis 1550 (Holbein d. J.), diss. Innsbruck (1950). Roman: E. Stickeiberger, Der Mann mit den zwei Seelen (trilogie 1942-46, Ned. vert. 1ste dl: H. H. de J., 1945).
(2) de Oude, Duits schilder en tekenaar voor de houtsnede en de glasschilderkunst (Augsburg ca 1465 - Isenheim 1524), was de vader van Ambrosius H. en Hans H. de Jonge. Een deel van zijn leertijd bracht hij waarschijnlijk door te Ulm en misschien ook in Nederland, daar zijn stijl Nederlandse invloeden verraadt. Hij werkte vnl. te Augsburg; gedateerde werken zijn tussen 1493 en 1519 bekend. Hij was nog een geheel Laatgothische schilder; zijn werk is strak in opbouw, overzichtelijk en rustig in de vorm, de details zijn scherp getekend en zijn kleuren diep en helder. Zijn rijk oeuvre omvat vnl. schilderijen met bijbelse onderwerpen, die hij vol religieus gevoel weet uit te beelden. Tot zijn meest bekende werken behoren het liefelijk Sebastiansaltar (1516) in de Oude Pinacotheek te München en een monumentaal werk De Levensbron (1519) te Lissabon; de prentenkabinetten te Bazel en Bierlijn bewaren een grote collectie fraaie portretstudies in zilverstifttekening.
Lit.: C. Glaser, Hans H. der Ältere (Leipzig 1908); P. Strieder, Der ältere H. (München 1947).