Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DODENDANS

betekenis & definitie

is de naam van een sedert de tweede helft der 14de eeuw in de literatuur en beeldende kunst voorkomende symbolische voorstelling van de macht van de dood over het menselijk geslacht, waarbij een in de loop des tijds steeds toenemend aantal personen, die alle standen, elke leeftijd en beide geslachten vertegenwoordigen, een reidans vormen met figuren, die de dood verbeelden, aanvankelijk als een gevild cadaver, sinds het einde der 15de eeuw meer en meer als een geraamte voorgesteld. Verschillende factoren hebben tot de vorming van de dodendans meegewerkt.

Zijn grondgedachte is het onafwendbare en onberekenbare van de dood, zijn grondstemming de Contemptus mundi, het verwerpen der wereld, dat sinds het einde der 11de eeuw het Christelijke Westen vervulde. Daaruit vloeide het inzicht voort, dat de dood voor allen gelijk is en het aardse goed in het stervensuur de mens van geen nut is.Langs de zgn. Vado mori-gedichten, monologen van stervenden uit alle standen, vervat in Latijnse disticha en zo geheten naar de begin- en eindwoorden van elke strophe, die sinds de 12de eeuw, steeds meer uitgebreid, voorkomen, ging dat thema in de dodendans over. De dialoog tussen doodsfiguur en mens in de dodendans ontstond naar de eveneens reeds in de 12de eeuw in het Latijn en sindsdien in vele talen voorkomende tweespraken tussen dood en mens of tussen lichaam en ziel.

De oudste vorm van de doodsfiguur in de dodendans is die van een dode, die de levende komt weghalen, hem aangrijnzend als zijn toekomstbeeld, zoals hij na zijn sterven zijn zal. Daarom spreken de Franse literaire dodendansen nog op het einde der middeleeuwen van „le mort” of, als het een vrouw betreft, van „la morte”. Deze doodsvoorstelling ontsproot uit de oorspronkelijk Arabische spreuken van de doden tot de levenden en de daaruit ontwikkelde legende der drie levenden en der drie doden en werd daaruit in de dodendans overgenomen. De reidans der figuren vond zijn oorsprong in het Oudgermaanse volksgeloof, nog in de 16de eeuw zo goed als in de Edda levende, dat de doden ’s nachts op het kerkhof plegen te dansen en de levenden in hun reidans zoeken te betrekken; dat verklaart mede de veelvuldigheid der doodsfiguren.

Het ontstaan van de dodendans is het gevolg van de grote sterfte in de 14de eeuw, die veroorzaakt is door de Honderdjarige Oorlog en de grote pest, de Zwarte Dood. Vooral de Dominicanen schijnen de maning om zich op de dood voor te bereiden, die in de dodendans zit, verbreid hebben; de oudste dodendansen treft men dan ook, met name in Duitsland, bij Dominicaner-kerken aan. Over het algemeen zijn de literiare dodendansen ouder dan de geschilderde of gebeeldhouwde. De oudste bekende, thans verloren, literaire bewerking is die, welke Jehan Le Fèvre naar zijn eigen getuigenis vóór 1376 vervaardigde. Dat was vermoedelijk geen drama — eigenlijke dodendans-drama’s komen in de middeleeuwen niet voor — maar het libretto van een vertoning, die het midden hield tussen pantomime en drama. De oudste overgeleverde literaire redactie is de Latijnse tekst van de Opperduitse dodendans, die ongeveer even oud is als het oudste monument in de beeldende kunst, een tekening in het gebedenboek van de hertog van Berry (ca 1400).

Stellig is Frankrijk het stamland van de dodendans. Een belangrijke dodendans was die, welke in 1425 op de muur van het kerkhof „des Innocents” te Parijs geschilderd werd. Deze, die ons slechts bewaard is in niet geheel nauwkeurige afbeeldingen, met bijbehorende verzen in 1486 door Guyot Marchant te Parijs gedrukt, is voorbeeld geworden voor de bekende, in 1805 vrijwel geheel vernietigde dodendans te Gross-Basel, door Konrad Witz kort na de pest van 1439-1440 geschilderd en een tiental jaren in het klooster Klingenthal te Klein-Basel nagevolgd. Van de Bazeler dodendans is invloed op de Noordduitse, vooral op die te Lübeck, uitgegaan. Doch deze, de geschilderde in de Marienkirche aldaar, die voor een copie uit 1701 van een jeugdwerk van Bernt Notke uit 1463 doorgaat, en de bijbehorende verzen, die oorspronkelijk Nederduits, door de copie in het Hoogduits overgeleverd zijn, hebben nog andere invloeden ondergaan, nl. Nederlandse. De Lübeckse tekst kent, in tegenstelling met de Franse en de oudere Opperduitse, niet meer verschillende doden, maar een gepersonifieerde dood, die hij via de Nederlanden, waar overigens alleen in de Notre Dame du Sablon te Brussel een dodendans bewaard is, uit Spanje moet hebben overgenomen. Uit Spanje is slechts een literaire dodendans bekend, La danza general de la muerte (15de eeuw), maar vermoedelijk dankt de gepersonifieerde dood in de verdere dodendans daaraan zijn bestaan. Het verbreidingsgebied van de dodendans is vooral het Duitse Rijk en Noord-Frankrijk (in Zuid-Frankrijk is er slechts één, de muurschildering van La Chaise-Dieu), met een peripherie van Noord-Italië, Spanje, Engeland, Zuid-Zweden en Polen.

Na de middeleeuwen zijn nog vele dodendansen vervaardigd, waarvan die op de Speuerbrücke te Luzern (1626-1632) wellicht de bekenste is. In de nieuwere tijden gebruikten verschillende kunstenaars het thema voor verbeeldingen, die eigenlijk alleen de naam met de oorspronkelijke dodendans gemeen hadden. Het eerst deed dat Hans Holbein de Jonge in zijn Images mortis (1538), houtsneden, waarin hij in satirische vorm uitbeeldde hoe de dood, door hem als een persoon gedacht en als een geraamte voorgesteld, onder alle levensomstandigheden ingrijpt. Daarbij is het begrip: dans van of met de dood, vrijwel losgelaten. Tot in de 19de eeuw ging deze ontwikkeling verder, o.a. bij Alfred Rethel (1816-1859), die het motief verwerkte tot een satire op revoluties, waarbij alleen de dood winst boekt. Nog in 1905 inspireerde het onderwerp P. H. van Moerkerken Jr tot een Nederlands drama, dat met de oude dodendansteksten niets gemeen heeft.

De Franse uitdrukking voor dodendans is danse macabre. Dit laatste woord, dat in de 17de eeuw nog als macabré werd uitgesproken, is een verbastering van een Arabisch woord uit de taal der Moren in Spanje, dat kerkhof betekent. Reeds in de 15de eeuw begreep men het niet meer en bracht men het foutief in verband met Maccabaeus.

PROF. DR TH. ENKLAAR

Lit.: W. Seelman, Die Totentänze des Mittelalters (Jahrb. d. Ver. f. niederdeutsche Sprachforschung, 1891); W. Fehse, Der Ursprung der Totentänze (Halle 1907); K. Künstle, Die Legende der drei Lebenden und der drei Toten und der Totentanz (Freiburg 1908); W. Fehse, Das Totentanzproblem (Ztschr. f. deutsche Philol., 1910); G. Huet, Notes d’histoire littéraire(Le Moyen-Age, 1918); W. Stammler, Die Totentänze des Mittelalters (München 1922); P. Champion. La danse macabre de Guy Marchant (facsimile met Notice, Paris 1925); L. P. Kurtz, The dance of death and the macabre spirit in European literature (New York 1934); S. Kozáky, Gesch. d. Totentänze (Budapest 1936); D. Th, De grondslagen van den doodendans (in Roeping, 1944).