Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Gustav stresemann

betekenis & definitie

Duits staatsman (Berlijn 10 Mei 1878 - 3 Oct. 1929), studeerde te Berlijn economie en was 1907-1912 en 1914-1918 nationaal-liberaal lid van de Rijksdag. In 1917 volgde hij Bassermann op als leider van zijn partij, waar hij, sterk beïnvloed door F.

Naumann, in binnenlands-politiek opzicht tot de linkervleugel behoorde, die samenwerking met de sociaaldemocraten voorstond. In de buitenlandse politiek behoorde hij echter tijdens Wereldoorlog I tot de scherpste annexionnisten en stond in nauwe verstandhouding tot Ludendorff. Om deze reden niet toegelaten tot de na de oorlog uit nat.-liberalen en vrijzinnigen tot stand gekomen Democratische Partij, richtte hij de Duitse Volkspartij op, die weldra tot grote bloei kwam. In 1919 werd hij lid van de Nationale Vergadering en in 1920 weer van de Rijksdag. Van Aug.-Nov. 1923 was hij Rijkskanselier en minister van Buitenlandse Zaken. Zijn kabinet staakte de strijd tegen de Ruhrbezetting, en ondernam de eerste stappen tot stabilisatie van de Mark, maar moest aftreden toen de sociaal-democraten het hun steun onttrokken. In de volgende regeringen is Stresemann echter tot zijn dood Rijksminister van Buitenlandse Zaken gebleven. Uitvoering van het Verdrag van Versailles en toenadering tot Frankrijk waren zijn leidende beginselen thans. Medewerking vond hij hierbij van zijn Franse ambtgenoot Aristide Briand. Resultaten van zijn politiek waren het Verdrag van Locarno (1925) en Duitslands toelating, op de voet van Grote Mogendheid, tot de Volkenbond (1926), alsmede kort voor zijn dood, de belofte tot voortijdige ontruiming door de Geallieerden van het bezette Rijnland, in ruil voor aanvaarding van het Youngplan. Door de Duitse rechterzijde werd Stresemann gehaat, maar in Europa genoot hij groot aanzien. In 1926 ontving hij te zamen met Briand de Nobelprijs voor de Vrede.Bibi.: Wirtschaftspolitische Streitfragen (1911); Michel, horch, der Seewind pfeift (1916); Macht u. Freiheit (1918); Von der Revolution bis zum Frieden von Versailles (1919); Reden u. Schriften (1926); Der Weg des neuen Deutschlands (1927); Stresemanns Vermächtnis, herausgeg. von H. Bernhard, W. Goetz und P. Wiegier (1932-1933).

Lit.: R. Olden, S. (1929); H. Bauer, S. (1930); R. von Rheinbaben, S. (1930); Antonina Valentin, Vom Werden einer Staatsidee (1930); H. Prinz zu Löwenstein, Str. Das dtsche Schicksal im Spiegel des Lebens (1952).

< >