Frans staatsman (Nantes 28 Mrt 1862 - Parijs 7 Mrt 1932), oorspronkelijk socialist, speelde het eerst een leidende rol bij de totstandkoming van de wet op de scheiding tussen Kerk en Staat (1905-1906); de politiek die hij te dien aanzien in de opeenvolgende ministeries voerde was er een van „ontspanning en bevrediging”. Hij handhaafde in naam de scherpe scheidingswet, maar met ingrijpende verzachtingen.
Tijdens Briand’s eigen ministerie werd de Ouder domsverzekering door de Staat aangenomen en een algemene spoorwegstaking onderdrukt (1910). Zijn aftreden in Febr. 1911 was in feite het gevolg van de verwikkelingen, die i.z. Marokko (verhouding tot Duitsland) dreigden.Toen Poincaré president van de republiek werd, vormde Briand zijn tweede ministerie (Jan.-Mrt 1913), dat aan de Kamer de wederinvoering van de driejarige diensttijd voorstelde en struikelde, omdat de Senaat de wederinvoering van de evenredige vertegenwoordiging afstemde.
Na het uitbreken van Wereldoorlog I kreeg Briand Justitie onder Viviani (26 Aug. 1914) en bij de val van diens ministerie in Oct. 1915 vormde hij zijn derde regering. Briand’s oorlogspolitiek bestond hierin, dat hij succes op het Westelijk front voor onmogelijk hield en zich dus op het Oosten concentreerde. Hij trachtte Griekenland en Roemenië in de strijd te betrekken, maar het eerste mislukte en Roemenië werd verslagen (herfst 1916). Op het Westelijk front had hij Joffre vervangen door Nivelle, die het volgend jaar zijn échec in Champagne zou lijden.
Lyautey was minister van Oorlog geworden, die met de Kamer niet op kon schieten. In Rusland zakte het Tsarisme ineen. Briand trad af (Mrt 1917). Enige jaren verdween hij op de achtergrond.
In Jan. 1921 werd hem door Millerand het vormen van een vierde kabinet opgedragen; hij zelf nam Buitenlandse Zaken. Zijn doel werd: Frankrijk veiligheid te verschaffen door toenadering tot de oude bondgenoten, in de laatste plaats ook tot de oude vijanden. Vandaar dat hij op de Conferentie van Washington (Nov. 1921) bewilligde in de vlootevenredigheid, zoals de V.S. en Engeland die voorstonden. Op de Conferentie van Cannes (Jan. 1922) over de vaststelling van Duitslands herstelschuld betoonde hij zich geneigd tot gematigdheid in dezen.
Met Lloyd George onderhandelde hij over een defensief verbond. Poincaré vond Briand’s wijze van doen reeds veel te weinig Frans en veel te Europees; Millerand riep hem terug en Briand nam ontslag (12 Jan. 1922).
In het ministerie-Painlevé (Apr. 1925) gelukte het Briand de gezochte toenadering tot Duitsland tot stand te brengen door het aanvaarden van het hem door Stresemann aangeboden Verdrag van Locarno (Oct. 1925). 1926 was Briand’s grote jaar. Sedert Nov. 1925 was hij weder hoofd van de regering. Wel hield hij het niet lang door de voortdurend bedenkelijker depreciatie van het betaalmiddel, maar Poincaré, die nu optrad, behield hem opzettelijk aan Buitenlandse Zaken. Op de 9de Volkenbondsvergadering kwam toen Briand’s briljante rede ter begroeting van Stresemann in de Volkenbond.
Verder de Nobelprijs voor de vrede en — last but not least — een samenkomst te Thoiry, waar Stresemann hem, in ruil voor vervroegde ontruiming van het Rijnland, een bijna formeel bondgenootschap aanbood.
Zijn laatste jaren scheen hij zich aan het bewind vast te klampen door zich op te laten nemen in een aantal rechtse kabinetten (Tardieu 1929, Laval 1931); in het buitenland moest hij beleven, dat Duitslands internationale positie sterker werd (Conferenties van Aug. 1929 en Jan. 1930 te ’s-Gravenhage over het Plan-Young; vervroegde ontruiming van de Rijnprovincie) en dat de verstandhouding tot de V.S. en Engeland steeds meer te wensen overliet. Zijn Volkenbondspolitiek kreeg iets hols: zo het „Briand-Kellogg-verdrag” of „Pact van Parijs”, van 27 Aug. 1928, dat tot stand kwam, toen hij met Amerika alleen een anti-oorlogsverbond sluiten wilde maar de Unie een soortgelijk verbond van alle mogendheden prefereerde. Ook zijn plan tot stichting van een Paneuropese Unie in 1929 en 1930 raakte snel in het vergeetboek.
DR J. S. BARTSTRA
Bibl.: Zijn Kamerredevoeringen over de scheidingskwestie zijn uitgegeven onder de titel: La séparation de l’Eglise et de l’Etat 1904-1908 (1908); Paroles de Paix (1927) en Frankreich und Deutschland (het eerst in het Duits, 1928, met inl. van Gustav Stresemann).
Lit.: Aubert, Briand (1929); Annette Kolb, Versuch über Br. (Berlin 1929); Raymond Escholier, Entretiens avec Br. (Paris 1932): gesprekken met zijn secretaris; J. S. de Givet, A. B. (Paris 1932): het werk van een tegenstander, B. als vriend van Duitsland en verrader van Frankrijk; G. Suarèz, Briand, Sa vie, son œuvre, 5 dln (Paris 1938-’40).