Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Gustav RADBRUCH

betekenis & definitie

Duits rechtsgeleerde (Lübeck 21 Nov. 1878 - Heidelberg 23 Nov. 1949), studeerde in München, Leipzig en Berlijn, onderging vooral invloed van Franz von Liszt*, promoveerde in Berlijn in 1903 en werd privaatdocent in Heidelberg in het strafrecht en in 1914 hoogleraar te Koningsbergen. Tijdens Wereldoorlog I wendde hij zich tot het socialisme en was van 1920-24 sociaal-democratisch lid van het parlement, van 1921-1922 minister van Justitie in het kabinet-Wirth, in 1923 in het kabinet-Stresemann en ijverde voor herziening van het Duitse Strafwetboek.

In 1918 kreeg hij een leerstoel in Kiel, maar hij ontplooide zijn meest vruchtbare werkzaamheid in de jaren 1926-1933 als professor in Heidelberg, totdat hij als eerste in het voorjaar 1933 door het nat.-soc. bewind ontslagen werd. Hij vond toen de tijd voor zijn meesterlijk boek over Feuerbach en doceerde als gast in 1935 en 1936 in Oxford. Na 1945 werd hem de reconstructie van de Universiteit van Heidelberg opgedragen. In zijn vele essays en boeken, maar vooral door zijn in critisch-liberale en humanistische geest geschreven boek over rechtsfilosofie heeft hij gewezen op de geestelijke, culturele en menselijke zijden van het recht. Zijn nobele persoonlijkheid, waarin zo grote artistieke, wijsgerige, historische, juridische en politieke begaafdheden tot levende eenheid waren gebracht, is voor velen in Duitsland in duistere jaren een sterkend „exemplum” geweest.PROF. MR H. R. HOETINK

Bibi.: Einführung i. d. Rechtswiss. (1910, vele herdr.); Rechtsphilosophie (1914, 3de dr. 1932, 4de dr. 1950); Der Mensch im Recht (1927); Kulturlehre des Sozialismus (1922, 2dr. 1927, 3dr. 1949); P. J. A. Feuerbach, ein Juristenleben (1934); Elegantiae juris criminalis (1938, 2. Aufl. 1950); Gestalten und Gedanken.

Acht Studien (Leipzig 1944); Der innere Weg, Aufriss meines Lebens (1951, m. bibliografie); Geschichte des Verbrechens. Versuch e. histor. Kriminologie (1951); Die Lehre v. d. adäquaten Verursachung (1902); Entwurf eines allgem. Dtschn Strafgesetzbuches (1922) mit Einl. v. Eberh. Schmidt (1952).

Lit.: W. Pompe in Ned. Jur. Blad, 1950, blz. 84-85; G. E. Langemeyer, ald. (1952) blz. 90; Fritz von Hippel, Gustav Radbruch als rechtsphilos.

Denker (1951); G. Gurvitch, Une philos. autonomique du droit: G.R. in Arch. philos. de droit et de la sociol. jurid. dl II (1932); Erik Wolf, inleid, tot de 4de dr. v. Radbruch’s Rechtsphilosophie (1950); Roscoe Pound in: Harvard Law Rev. (1938), blz. 454 v.

< >