(1, plantkunde). Punica Granatum L. is de voornaamste soort van een plantengeslacht uit de familie der Punicaceae. Het is een kleine boom of struik afkomstig uit Voor-Azië en het oostelijke Middellandse-Zeegebied, maar door cultuur over alle subtropische gebieden verspreid (China, Australië, Zuid-Amerika). Uit geschriften der Hindoes, uit afbeeldingen op Egyptische en Assyrische bouwwerken blijkt voldoende, dat de granaat één van de oudste cultuurgewassen is.
De boom heeft een grijze stam, leerachtige, lancetvormige bladeren en vuurrode bloemen, in groepjes van 1-3 bij elkaar staand. De rode bloembodem, waarin het half-onderstandige vruchtbeginsel, draagt 4-9 rode kelkblaadjes, 6 rode kroonbladeren en vele meeldraden. De vrucht, de granaatappel, is kogelrond, roodbruin met een leerachtige opperhuid, waar bovenop de resten van de kelk als een kroontje zichtbaar zijn. Van binnen is de vrucht bovenaan 6-, onderaan 3-hokkig.
Hierin bevinden zich de talrijke zaden, omgeven door een sappige, vlezige, zuurzoete laag. De cultuur eist weinig zorg en toezicht. Het meest vindt men de granaat in Noord-Afrika (Algiers). De verfrissend smakende vruchten worden zeer veel gegeten.
De vruchtschil bevat looistof, wordt in de apotheek en als looimiddel gebruikt. De wortel- en takbast (Cortex Granatï) bevatten de zgn. granaat-alkaloiden (0,30,5 pct voor de takbast; de wortelbast ca tweemaal zoveel), zoals pelletierine, pseudo-pelletierine enz. Zij worden medicinaal gebruikt als extract enz. Het is gebleken, dat de uit Java afkomstige granaatbast (Koelit delima), hoewel dezelfde soort als de boven beschrevene (variëteit met witte bloemen), veel rijker aan alkaloiden is (3,75 in de bast van de wortel).(2, mineralogie) is een regulair kristalliserend mineraal, dat geen standvastige, scheikundige samenstelling bezit. Er bestaan talrijke granaten, die alle isomorfe mengkristallen zijn, want zij bezitten alle dezelfde uitwendige gedaante, die in hoofdzaak door het rhombendodekaëder ( = granatoèder) bepaald wordt. De kleur der granaten is afhankelijk van de samenstelling. Fe kleurt geel, bruin, rood of groen, Mn kleurt rood en Cr groen.
Het soortelijk gewicht schommelt met de scheikundige samenstelling tussen 3,15 en 4,27, de hardheid tussen 6,5 en 8. In verband met de scheikundige samenstelling worden verschillende granaatvariëteiten onderscheiden. Gewone granaat (Al, Fe)3 (Cu, Fe)2 (Si04)8. De kleur is geel, groen, rood, bruin, grijs en zwart. Almandiet AJ3 Fe2 (SiÓ4)8 is bloedrood tot bruin, pyroop Al8 Mg2 (SiO4)8 is eveneens rood. Uwariowiet is een chroomhoudende granaat Cr8 Ca2 (Si04)8 met smaragdgroene kleur. Grossulaar Al3 Ca2 (Si04)3, hessoniet (een doorzichtige variëteit van grossulaar) en spessartien Al2 Mn, (Si04)3 zijn andere granaatvariëteiten, waarvan hessoniet honinggeel tot bruinrood is. Mooi gekleurde variëteiten worden als siersteen gebruikt.
Veelvuldig zijn de rode pyroop en almandiet en de geelbruine hessoniet (kaneelsteen), die o.a. tot halskettingen verwerkt worden. Mooi groene andradiet Fe8Ca2 (Si04)3 wordt als halfedelsteen Demantoïet genoemd, is zeldzaam en daarom kostbaar, terwijl de andere granaten minder waarde bezitten. Granaat is een typisch mineraal der metamorfe gesteenten. Het ontstaat nooit primair in stollingsgesteenten.
Granaatkristallen kunnen groot worden; in het Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie te Leiden bevindt zich een exemplaar, dat 3½kg weegt.
(Voor granaat als projectiel z munitie.)