Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

APOTHEEK

betekenis & definitie

is de aan het Grieks ontleende benaming (die eigenlijk bergplaats betekent), waarmee de inrichting wordt aangeduid, waar geneesmiddelen worden bereid en in een voor geneeskundig doel geschikte vorm worden gebracht. Een goed ingerichte apotheek bestaat:

1. uit een lokaal — de apotheek in engere zin — waar de voorschriften der geneeskundigen (recepten) worden gereed gemaakt, en waar zij, die dit verlangen, overdag en zo nodig ook des nachts, zich de geneesmiddelen die zij verlangen, kunnen aanschaffen;
2. uit het laboratorium, waarin de geneesmiddelen, die voor het gereedmaken der recepten nodig zijn, worden bereid, en die, welke niet door den apotheker zelf worden bereid, op hun zuiverheid worden onderzocht;
3. uit een voorraadkamer en kelder, waarin datgene wordt bewaard, dat nodig is ter aanvulling van de voorraad in de apotheek in engere zin.

Zowel de in de eigenlijke apotheek als in de voorraadkamers enz. aanwezige vergiften, genoemd in daarvoor van regeringswege vastgestelde lijsten, worden, afgescheiden van de andere geneesmiddelen, in één of meer gesloten kasten bewaard.

Aan het hoofd van de apotheek staat de apotheker, die de bevoegdheid tot het uitoefenen van zijn beroep verkrijgt na het afleggen van het practisch examen van apotheker, dat door de faculteit der Wis- en Natuurkunde der Universiteiten wordt afgenomen.

Om tot dit examen te worden toegelaten, moet hij (of zij) in het bezit zijn van het bewijs met goed gevolg een doctoraal examen in de Wis- en Natuurkunde met hoofdvak pharmacie te hebben afgelegd. Aan het doctoraal-examen gaat een candidaats-examen vooraf; hierbij mag de keuze worden gedaan uit drie verschillende, in het academisch statuut opgenomen, candidaatsexamens, die in ieder geval scheikunde, plantkunde en natuurkunde omvatten. Voor de studie dient de universiteit, waar de aanstaande apotheker gelegenheid vindt zich te bekwamen in de verschillende natuurwetenschappen, die hij als wetenschappelijk man nodig heeft. Hij moet tevens in het bezit zijn van een bewijs, afgegeven door een in Nederland bevoegd apotheker, dat hij onder diens leiding gedurende ten minste een jaar de praktijk der apotheek heeft beoefend, tenzij hij van te voren het examen van apothekers-assistent heeft afgelegd; in dat geval is een stage van een half jaar voldoende. Het diploma van met goed gevolg afgelegd eind-examen van een Gymnasium B of Hogere Burgerschool met 5-jarige cursus wordt door de wet gevorderd, om tot een candidaatsexamen te worden toegelaten.

De titel van doctor in de artsenij bereidkunde is bij de wijziging van de hoger-onderwijswet en het daarmee samenhangende academisch statuut (1921) vervallen, zodat ook de apotheker bij zijn promotie thans de titel doctor in de Wis- en Natuurkunde krijgt.

De apotheker wordt ter zijde gestaan door apothekers-assistenten, die hun bevoegdheid verwerven door een enkel examen. Zij mogen echter niet zelfstandig als apotheker optreden, doch alleen hulp in de apotheek verlenen.

Reeds in de 3de eeuw werden onder de naam Pharmaceutae (ontleend aan het Griekse pharmakon, dat zowel vergift als geneesmiddel betekent) personen verstaan, die geneesmiddelen voor de zieken bereidden en tevens de geneeskunde beoefenden. Deze naam vindt men terug in het woord pharmaceut, waarmede ook de apotheker wordt bedoeld en in het woord pharmacie, waaronder de artsenijbereidkunst wordt verstaan. Apothekers, die zich uitsluitend met de uitoefening van de artsenijbereidkunst bezighouden, vindt men in de 12de eeuw en meer en meer worden daarna geneeskunst en artsenijbereidkunst afzonderlijk beoefend.

Alleen in plaatsen, waar geen apotheker is gevestigd, mag in Nederland de geneeskundige tevens apotheek houden. In enkele gevallen, waarvoor echter bijzondere vergunning nodig is, mag dit ook geschieden in plaatsen, waar slechts één apotheker is gevestigd. In een voorgestelde wetswijziging worden Gedeputeerde Staten belast met het aanwijzen van die gedeelten der provincie, waar geen voldoende pharmaceutische hulp aanwezig is. Aan het houden van een apotheek zijn een aantal verplichtingen verbonden, die bij de wet zijn vastgesteld, en waarvan het nalaten of verwaarlozen met straf is bedreigd. Ook de inrichting der apotheek, wat betreft hetgeen daarin voorhanden moet zijn, de hoeveelheid en de hoedanigheid der geneesmiddelen, de wijze van bewaring daarvan enz., zijn door de wet geregeld. Voor het toezicht op de apotheken zijn de inspecteurs van het staatstoezicht op de Volksgezondheid, belast met het handhaven der wettelijke bepalingen op de uitoefening der artsenijbereidkunst en van de warenwet en met de zaken, rakende de hygiëne van water, bodem en lucht, aangewezen, die het recht hebben de apotheken te onderzoeken en na te gaan of aan de door de wet gestelde eisen is voldaan.

PROF. DR J. KOK.

< >