Zuid-Amerika is naar de oppervlakte het vierde der werelddelen. Het beslaat een oppervlakte van 18 269 000 km2 en strekt zich uit van Kaap Hoorn op 55° 59' Z.Br. tot Kaap Gallinas op 210 25' N.Br., d.i. over een afstand van rond 7500 km.
De grootste afstand in W.-O. richting (Punta Parina tot Kaap Branco) bedraagt rond 5200 km. Het gehele werelddeel telt (1945) omstreeks 96 millioen inw.Kusten.
In het N. hangt Zuid-Amerika door de geologisch jonge landengte van Panama samen met Centraal- en Noord-Amerika. Het westelijk deel der noordkust van Zuid-Amerika met de Golven van Dariën en Maracaibo, benevens de mond van de Magdalena, zijn laag en moerassig; aan het mondingsgebied van deze laatste rivier ligt Sabanilla, de uitvoerhaven van Colombië. Daar, waar de Cordilleras van Venezuela de kust naderen, ligt de uitstekende haven Puerto Cabello, door een spoorweg verbonden met Valencia. Verder blijft de kust wel steil, doch is zonder beschutte havens; La Guaira, de haven van Caracas, heeft slechts een open rede. Vóór de kust van Venezuela liggen de eilanden „Onder de Wind”, o.a. Aruba, Bonaire en Curaçao.
Bij de Golf van Paria wendt de kust zich naar het Z.O.; vóór de Golf ligt het eiland Trinidad, dat door de Dragons- en Serpents Mouths van de vaste wal is gescheiden. De kust is hier overal vlak en begeleid door ver in zee zich uitstrekkende modderbanken, die haar ontstaan te danken hebben aan de enorme slibafzettingen van de vele, door tropische regens gevoede rivieren. Tot de mond van de Amazonestroom staat zij bekend als „wilde kust”, die meest met mangrove-wouden bedekt, aan gedurige veranderingen onderworpen en in de regentijd mijlen ver overstroomd is. Goede havens ontbreken; die van Georgetown, Paramaribo en Cayenne voeren peper, cacao, bacoven (bananen) en goud uit; de brede mond van de Amazonestroom is voor de scheepvaart van betekenis. Aan de Rio Para ligt Para, de belangrijkste uitvoerhaven van dit gebied. Tot Kaap San Roque is de kust met duinen bezet; hier buigt zij naar het Z„ blijft vlak en eentonig en wordt hier en daar door koraalriffen begeleid; slechts twee goede havens, die van Pernambuco en Bahia aan de Allerheiligenbaai, treffen wij hier aan. Van Kaap Frío tot Kaap Santa Maria is de kust steil, met goede havens; die van Rio de Janeiro is de beste. Verder zuidelijk wordt de kust weer vlak en is begeleid door lagunen; hier ligt Rio Grande do Sul; de noordelijke oever van de Rio de la Plata is hoog, de zuidelijke zeer laag. Zandbanken en sterke stromingen maken de rivier moeilijk bevaarbaar; de havens van Montevideo, Buenos Aires en La Plata zijn van belang; de jongere haven Ensenada werd door Nederlandse ingenieurs gebouwd. Zuidelijker, aan de Bahia Blanca, ligt de stad van die naam, het eindpunt van onderscheiden spoorweglijnen De Atlantische kusten van Patagonië zijn hoger, hebben ruime bochten en goede havenplaatsen Voor de zuidpunt ligt de uit honderden hoge eilanden en eilandjes bestaande archipel van Vuurland met de Straat Magalhaes, aan laatstgenoemde is Punta Arenas gelegen. De zuidelijkste punt is Kaap Hoorn (56° Z.Br.) op het eiland van die naam.
De westelijke zijde van Patagonië is een steile fjordenkust, begeleid door een rij eilanden, bijv. Chiloë, waarover zich de kustketen van Chili voortzet en die als overblijfselen daarvan kunnen worden beschouwd. Dan wordt de kust eentonig, doch blijft steil; bijna overal nadert het gebergte de zee, die diep en zonder klippen is. Aangezien het achterland moeilijk toegankelijk is, kon zich hier geen enkele grote havenstad ontwikkelen. De voornaamste havens zijn die van Valdivia, Concepción, Valparaiso, La Serena, Antofagasta, Iquique, Arica, Mollendo, Callao en Guayaquil.
Eilanden.
Tot Zuid-Amerika behoren de ten O. van Straat Magalhaes liggende Falklandseilanden en (ten O. en ten Z. van Kaap Hoorn) op 900-1500 km afstand: Zuid-Georgië, de Zuidelijke Orkaden en de Zuidelijke Shetlandseilanden. Tegenover de Chileense kust met haar Chiloë-archipel, liggen eilandjes als Juan Fernandez, S. Felix en het onbewoonde S. Ambrose. Onder de evenaar liggen de vulkanische Galapagos of Schildpaddeneilanden.
Bodemgesteldheid.
Het westelijk hoogland van Zuid-Amerika strekt zich langs de gehele kust van de oceaan, van Vuurland tot de inzinking op de landengte van Panama uit. Het bestaat uit ketenen, die hoogvlakten of dalen insluiten en draagt de naam Cordilleras de los Andes. Behalve in Patagonië (waar zij over de eilanden loopt) wordt de oceaan begeleid door een aaneengesloten kustketen. Aangezien de meer oostelijke ketens meermalen zijn afgebroken, zoeken de nabij de westkust ontspringende rivieren een uitweg naar het O. Ten N. van 320 Z.Br. bestaan de Andes uit twee of meer ketenen, die hoogvlakten insluiten. De hoge randgebergten van deze laatste zijn aan de uiteinden gescheiden door hoge en steile passen of kloofvormige doorbraakdalen en belemmeren derhalve het verkeer.
De Cordilleras van Patagonië strekken zich uit van de zuidelijke punt tot 410 Z.Br. Zij vormen een onregelmatige keten van geringe breedte, die onmiddellijk uit zee oprijst en sterk door fjorden is ingevreten. De waterscheiding loopt niet over de kam van het gebergte, dat meermalen door rivieren wordt doorbroken. In Chili zijn de Cordilleras door een kustvlakte van de zee gescheiden; zij hebben een gemiddelde hoogte van 3900 m en bestaan in het noordelijk gedeelte uit drie evenwijdige ketenen; uit de middelste verheft zich de hoogste berg van Amerika, de Aconcagua, tot 7040 m boven de zeespiegel. Vooral tussen 35 en 320 Z.Br. zijn de Andes een Alpenland. Verder noordwaarts vormen die van Atacama brede tafellanden, waarop zich uitgestrekte zoutmoerassen bevinden; de eigenlijke Atacama-woestijn ligt tussen 241 en 211° Z.Br. en heeft langs de kust een breedte van 75 km. Sedert hier salpeter, goud en zilver zijn ontdekt, wordt ook die dorre streek bewoond. Het lengtedal tussen de hoofd- en kustketen is in Chili zeer vruchtbaar; over de Cumbrepas (3600 m) loopt de spoorweg van Valparaiso naar Buenos Aires.
Van 241° Z.Br. tot de bergknoop van Cuzco op 14 Z.Br. omgeven de twee ketens der Andes van Peru en Bolivia het grootste hoogland van Zuid-Amerika, dat vele grote meren bevat, die gewoonlijk zonder afvoer zijn. Het Aulagas-meer watert langs de Desaguadero af op het reusachtige Titicaca-meer, dat, ter hoogte van 3900 m gelegen, een oppervlakte beslaat van niet minder dan 7500 km2. De oostelijkste dezer beide ketens bevat als hoogste toppen de Illimani, de Sorata en de Sojama, die zich alle tot boven 6400 m verheffen. Hierop volgen de Andes van Peru, die een lengte dal insluiten, dat doorstroomd wordt door de bovenloop van de Amazone. Waar deze rivier naar het O. ombuigt, om door de Pongo de Manseriche het gebergte te verlaten, beginnen de Cordilleras van Ecuador. Zij vormen twee met hoge vulkanen bezette bergketens, die een smal hoogland insluiten. In de westelijke verheft zich de Chimborazo tot 6300 m, in de oostelijke de Cotopaji (5900 m) en de Antisana. De Andes van Colombië vormen bij de bronnen van de Magdalena en de Yapura drie ketens, die gescheiden worden door de dalen der Cauca met de Magdalena. De oostelijke keten zendt naar het N. een zijketen, die zich, ten W. der Golf van Maracaibo, onmiddellijk uit zee in de Sierra Nevada de Santa Marta tot 5100 m verheft. De oostelijke keten zelf gaat over in het kustgebergte van Venezuela, dat, na een paar malen te zijn afgebroken, op het eiland Trinidad eindigt.
Het oostelijke hoogland van Zuid-Amerika bestaat uit het bergland van Guyana in het N. en het Braziliaanse tafelland in het Z. Het eerste is een hoogvlakte van gemiddeld 1000 m, waarop zich ketens en toppen tot een hoogte van ongeveer 2600 m (de Roraima) verheffen. Deze zijn met dichte wouden bedekt, terwijl de eigenlijke hoogvlakte alleen langs de rivieroevers boomgroei vertoont en overigens grasvelden draagt. Het gebergte, dat vooral in zijn centrale gedeelten nog weinig bekend is, wordt in het N. begrensd door een moerassige kuststrook en verder door de laagvlakten van de Orinoco, de Rio Negro en de Amazonestroom. Het tafelland van Brazilië beslaat bijna 1/6 der oppervlakte van Zuid-Amerika en reikt tussen 10 en 180 Z.Br. met het hoogland van Matto Grosso nagenoeg tot aan de Andes. Het is 300-1000 m hoog, diep door de rivierdalen ingesneden en bezet met meestal N.O.-waartsgerichte ketens. Tussen de verheffingen liggen de campos of grasvlakten. De plateau’s zijn het hoogst in het O.; in de buurt van Rio de Janeiro vormt de Serra do Mar een steile, opstaande rand, en in de daarachter gelegen Serra do Mantiqueira vinden wij zelfs hoogten van 2700 m (de Itatiaya 2712 m). In de gebergten van Matto Grosso, alsmede op het plateau van Minas Geraes, in het brongebied van de San Francisco, komen diamanten en goud voor.
Het laagland van Zuid-Amerika bestaat uit drie bekkens, die door lage ruggen van elkander worden gescheiden. Deze hoogten vormen geen gesloten waterscheidingen, en dientengevolge komt bifurcatie voor. De llanos van de Orinoco strekken zich uit langs de linkeroever dier rivier. Het zijn grote grassteppen met slechts weinig boomgroei; alleen langs de stroom en in de delta komen bossen voor. De Orinoco ontspringt op het bergland van Guyana, stroomt dan in een wijde boog en vormt tegenover het eiland Trinidad een grote delta. Een zijrivier, de Cassiquiare, zendt een gedeelte van haar water naar de Rio Negro, een zijrivier van de Amazonestroom. De selvas van de Amazonestroom beslaan het stroomgebied van die rivier en worden begrensd door het bergland van Guyana, de Atlantische Oceaan, het Braziliaanse bergland en de Andes. Het zijn dichte wouden, die slechts vergeleken kunnen worden met die van West-Indië. De vlakte wordt doorstroomd door de Amazone, die in de Andes ontspringt als Maranón en, na de oostelijke keten te hebben doorbroken, het laagland bereikt. Deze grote stroom heeft slechts een gering verval, wordt tot Peru bevaren en telt onder zijn zijrivieren zulke, die, zoals de Madeira en de Rio Negro, zelf reusachtige stromen zijn. Het mondingsgebied wordt door de equator gesneden. Naar het Z. gaan de selvas over in de pampas van de Rio de la Plata, die hun voortzetting vinden in de rotsachtige en eenzame steppen van Patagonië. In het N. gedijen nog palmen, terwijl in Patagonië de bodem lange tijd bevroren is. Ten W. van de Parana en de Paraguay ligt de Gran Chaco, d.w.z. „Groot Jachtgebied”, een uitgestrekte, nog weinig bekende streek, waarin bossen en weiden elkander afwisselen. De bodem der pampas bestaat hoofdzakelijk uit löss; uitgestrekte, met kniehoog gras bedekte vlakten, waarin grote runderkudden grazen, worden elders afgewisseld door zoutrijke en woeste gebieden. Ten Z. van de Rio Colorado begint Patagonië, in het algemeen een steppen- en moraine-landschap met vele zoutmeren. Op verscheidene plaatsen gaan de steppen over in woestijnen en alleen de diep ingesneden dalen vertonen enige plantengroei. De afwatering der meer noordelijke streken heeft plaats op de Parana, die de Paraguay en de Uruguay opneemt en zich ontlast in een trechtervormige inham van de zee, de Rio de la Plata.
PROF. W. E. BOERMAN
Klimaat.
Zowel ten gevolge van zijn ligging onder zeer verschillende breedten, als door de grote hoogte van de gebergten nabij de westkust, vertoont Zuid-Amerika bijna alle klimaten uit het systeem van Koppen (z klimaat). Afgezien van die gebergten behoort het gedeelte benoorden 20° Z.Br. bijna geheel tot het tropische klimaat met geringe jaarlijkse temperatuurschommeling. Aan weerszijden van de evenaar liggen gebieden met droogte in het winterseizoen (Awi), om de evenaar twee gebieden met een lange en een korte periode van droogte, maar steeds regen per maand boven 6 cm (Afw"i), dat ook Suriname omvat, en langs de oostkust tot 25° Br. een steeds vochtig gebied (Afi). De gematigde klimaten ten Z. hiervan reiken tot de zuidpunt, tot 250 met winterdroogte (Cw), daarna met dalende temperatuur en steeds vrij vochtig (Cfa en Cfb aan de westzijde), maar worden gescheiden door een intensief droogtegebied, warm van 20-30° (B Wh), kouder ten Z. van 30° (B Wk) en naar de zuidpunt overgaande in BWx' hevige, maar zeer zeldzame regens in alle jaargetijden. Tussen deze woestijngebieden en de gematigde klimaten ligt een smalle gordel van steppen. Aan de helling der bergketens volgt hierop een boomgordel wegens de met de hoogte toenemende neerslag bij de zeldzame oostenwinden; een groot gedeelte van het hooggebergte behoort tot het poolklimaat E, zelfs onmiddellijk onder de evenaar. Ten slotte vertoont de westkust, deels ten gevolge van de subtropische hoge-drukgebieden, maar ook door de koude Peru-stroom, grote droogtevlakken aan zee, met, in het midden vóórkomen van talrijke mistdagen (BWn en BSn). De luchtmassa’s van Zuid-Amerika zijn nog niet het onderwerp van een systematisch onderzoek geweest, maar wij mogen aannemen dat de A -klimaten grotendeels onder invloed staan van maritiem tropische lucht, door de passaten naar de noordkust en het Amazonegebied gevoerd. In de winter voegt zich hierbij continentale lucht van gematigde breedte, althans aan de zuidzijde, die dan als cK zal optreden. Aan de westkust staat een gedeelte onder invloed van maritiem subtropische lucht, in de hogere lagen zeer droog door dalende luchtstromen.
Het Z. wordt grotendeels door maritiem subpolaire lucht uit de westen-windgordel beïnvloed, waarbij zich tijdens het voorbijtrekken van depressies af en toe maritiem polaire lucht voegt, mPK, afgewisseld door zwakke continentale luchtstromen van gematigde breedte. Ook hier worden de eigenschappen der luchtmassa’s sterk door straling en verticale beweging, inzonderheid in het westen-windgebied door de grote hoogte der bergketens veranderd. Bij de zeldzame oostenwinden in het Z. valt in de bergen enige regen uit maritiem subtropische lucht.
De sneeuwgrens ligt aan de evenaar gemiddeld op 4700 m, stijgt wegens de droogte aan de oostzijde tot 5300 m op 150 en tot 6100 m op 25° aan de westzijde, om aan de zuidpunt tot 500 m te dalen. De zwaarste regen heeft het gebied aan de westkust ten N. van de evenaar, dat meer dan 7 m regen vertoont, hoofdzakelijk als gevolg van zeewind en dalwind; aan de westkust in het Z. komen jaarsommen van 200-350 cm voor, evenzo in de omgeving van Suriname en in het Amazone gebied. Zeer droog is daarentegen het gedeelte aan de noordkust, dat evenals de passaat zuiver O.-W. loopt, waar La Guaira slechts 54 cm heeft, terwijl in het droogtegebied in het N. in Gallao 3 cm, in Iquique practisch geen regen valt. Ook aan de oostzijde der Andes komt door de heersende westenwinden grote droogte tot vlak aan zee voor (BWx').
De jaartemperatuur is het hoogst in de vochtige N.W.-zone, omstreeks 28 gr. C., te Paramaribo 26,2 gr. C., met een jaarlijkse gang van 0,8 resp. 1,9 gr. C. De uitersten zijn hier omstreeks 35 en 20 gr. Voor plaatsen op zeeniveau daalt de jaartemperatuur onder 25 gr. C. op 12-150 Z.Br., onder 20 gr. C. bij 30° Z.Br., om naar de zuidpunt tot 5 à 6 gr. C. af te nemen. De jaarlijkse gang is het grootst in de droge streken van Patagonië, waar Limay op 280 m tegen 24 gr. C. in Jan., 5,4 gr. C. in Juli heeft. In het zeeklimaat van Stateneiland daalt de jaarlijkse gang weer tot 6,4 gr. C. (8,9 gr. C. Jan., 2,5 gr. C. Juli).
PROF. DR E. VAN EVERDINGEN
Planten.
Klimatologisch staat Zuid-Amerika in tussen Indo-Malesië, dat meer gelijkmatig vochtig is, en Afrika, dat groter droogte-extremen kent. Het ontbreken van absolute droogte komt in de plantengroei tot uiting, door het ontbreken van echte woestijnen. De Andes, ver van de Atlantische kust gelegen, vangen de vochtige passaatwinden eerst op, nadat zij over de grote Zuidamerikaanse laagvlakte zijn gestreken. Alleen aan de Atlantische kust van Brazilië verheft zich een gebergte; daarachter liggen zeer droge terreinen. Eveneens zijn de westhellingen der Andes zeer droog. Daarentegen is de bovenloop der Amazone een intensief begroeid, zeer regenrijk gebied.
De families der Cactaceeën en der Bromeliaceeën zijn kenmerkend voor de Zuidamerikaanse flora. Zij komen vrijwel uitsluitend en in grote verscheidenheid in dit werelddeel voor en stralen van daar naar Noord-Amerika uit. Vele Noordamerikaanse families en geslachten ontbreken in het zuidelijk deel van het continent. Het verst drongen enige Cactaceeën naar het N. tot in de prairiën door; Noordamerikaanse plantengeslachten vindt men in de Andes. Het zuidelijke Zuid-Amerika vertoont merkwaardigerwijze groter overeenkomst met antarctisch Australië dan met Noord-Amerika.
Het tropische Amerika is voornamelijk bekend om de zeer rijke en dichte regenwouden, die in het Amazonegebied en langs de Atlantische kust (Guyana en de Antillen) voorkomen. Meer naar het binnenland gaan deze wouden geleidelijk over in savannen. De Zuidamerikaanse tropische oerwouden behoren tot de rijkste en meest gevarieerde ter wereld. Opvallend is de veelheid van lianen en epiphyten, onder welke laatste een grote verscheidenheid van zeer fraaie en gezochte Orchideeën. In stille bochten van de Amazonerivier groeit de bekende reuzenwaterlelie in het wild (Victoria Regia).
Een gedeelte van het woud aan de Amazone staat op gezette tijden onder water; dit bostype wordt door de Indianen „Igapo” genoemd en is bijzonder rijk aan palmen. De rubberboom (Hevea brasiliensis) behoort er thuis. Het droogblijvende bos wordt „Ete”-woud genoemd. Hier komt de paranoot (Bertholletia excelsa) voor en groeit de cacao (Theobroma Cacao) als onderhout. In het droge bos overheersen meer de loofbomen. Aan de zeekust groeit een mangrovewoud, dat echter niet zo rijk is als de mangrove der oude wereld. Het bestaat hoofdzakelijk uit Rhizophora Mangle. Noordelijk en zuidelijk van de Amazone komen grote savannegebieden voor, waarin palmen en bomen verspreid staan en de hoofdvegetatie door grassen en Cactaceeën wordt gevormd. In Venezuela spreekt men van de „Llanos”; in Brazilië duidt men de savannen met de naam „Campos” aan. Het Braziliaanse tafelland, bezuiden de Rio San Francisco, heeft een klimaat, waar de hoge temperaturen gelijk zijn aan die van het eigenlijke tropische gebied, de lage daarentegen beneden het vriespunt kunnen dalen. De vegetatie is meer gematigd: de steppe is boomloos, met korte grassen. Lichte bossen van Araucaria brasiliensis, een naaldboom, verwant aan de kamerden, vindt men op beschutte plaatsen. Ook de Paraguay-theeboom, Ilex paraguayensis, die de zgn. Mate levert, is hier thuis.
De Gran Chaco heeft een heet, droog klimaat, doch draagt een weelderige bosvegetatie in de rivierdalen.
De Andes
Het hooggebergte van de Andes verloopt over het gehele continent van N. naar Z. Daar verschillende klimaatzones worden doorlopen, herbergt het de meest verschillende vegetaties. De lagere delen der noordelijke Andes dragen een tropisch karakter. Tussen 1500 en 3000 m, in de nevelzone, groeien wouden, waarin de kinaboom (Cinchona) en de koningspalm (Oreodoxa regia) worden aangetroffen. Ook de Coca is een wildgroeiende plant der Andes; de bladeren worden door de Indianen gekauwd, en deze zijn daardoor in staat, langdurige vermoeienissen te trotseren. Vele delen van de Andes en in het bijzonder de westhellingen, zijn zeer droog. Hier komen planten met velerlei aanpassingen aan waterschaarste tot ontwikkeling, zoals succulenten en dichtbehaarde Composieten. De planten van de hogere regionen van het gebergte vertonen verwantschap aan geslachten uit gematigde en koude streken en in het bijzonder herinnert deze vegetatie aan de pacifische kust van Noord-Amerika. De meest verschillende vormen leveren de families der Valeriaan en Berberis. Van struikgewas in de lagere, tot kussenvormen in de hoogalpine gedeelten kan men er aantreden. Gentiaansoorten, steenbreek, vrouwenmantel en Astragalus herinneren aan de Europese Alpen. Daarnaast echter groeien er typisch Amerikaanse geslachten als teunisbloem (Oenothera) en Fuchsia.
Subtropisch Zuid-Amerika (Argentinië)
In het subtropische gebied, oostelijk van de Andes, dringen de echt-tropische vormen uit het N. nog ver zuidelijk door. Het hoofdgebied van Argentinië wordt door een steppevegetatie ingenomen, met de plaatselijke naam „Pampas” aangeduid. De neerslag is er niet al te gering, doch er heerst een sterk geprononceerde droogteperiode, hetgeen de boomgroei belemmert en de ontwikkeling van een grassteppe, met zeer hoge grassen en weinig struikgewas, bevordert. De pampas zijn met de prairiën van Noord-Amerika te vergelijken, alleen heersen er niet zulke extreme temperatuurverschillen. Ook hier wordt veel geweid of graan (maïs en tarwe) verbouwd.
Het Chileense Overgangsgebied omvat Chili, noordelijk van 34° Z.Br. In het noordelijk gedeelte komen winternevels voor, die zich meer naar het Z. tot regens kunnen verdichten. Hoge bomen komen weinig voor, de oorspronkelijke vegetatie is dor, met doornig struikgewas; in het voorjaar bloeit er een weelderige kruidenflora, die spoedig verdroogt.
Het Antarctische gebied
Het zuidelijke deel van het continent draagt een vegetatie, die veel gemeen heeft met de flora van Zuid-Australië. Het omvat Zuid-Chili tot aan Straat Magalhäes, Patagonië en Vuurland en wordt in een westelijk, woudrijk gedeelte en een oostelijke, bomenarme streek onderscheiden. Het W. heeft een vochtig, gelijkmatig zeeklimaat. De boomgrens is zo laag als in Noorwegen; in het Z. komen de gletsjers tot in zee. Het gematigde, regenrijke Zuid-Amerika is vooral gekenmerkt door de met vele mossen begroeide antarctische beukenwouden Nothofagus antarctica), wouden, die men eveneens in NieuwZeeland vindt. Vele karakteristieke geslachten komen voor: de Rosacee Acaena en de Umbelliferen Azorella en Bolax. Van Zuid-Chili zijn de in Nederland veel gekweekte, grootbladige Gunnera scabra en Araucaria imbricata, een kandelabervormige naaldboom, afkomstig. Zuidelijk Patagonië wordt ingenomen door uitgebreide heide- en Sphagnumveengebieden, waarin veel grassen. Niet zozeer de temperatuur, als wel de wind, verhindert de boomgroei, evenals op de Falklandeilanden. De hoogvlakte van Vuurland wordt door toendravegetatie bedekt, die veel op die van het noordelijk halfrond gelijkt. Hier groeit een verwant van de Europese kraaiheide, Empetrum rubrum.
Belangrijke cultuurplanten, uit Amerika afkomstig, zijn o.a. de aardappel en de boon, soorten van de Andes, cacao, rubber, kina, vanille, maïs (de enige korensoort, die bij de ontdekking van Amerika werd aangetroffen), tomaat, arrowroot, aardnoot, bataat, maniok (cassave), het voornaamste voedsel der oorspronkelijke bewoners van Zuid-Amerika uitmakende, en tabak. Bij ons veel aangeplante bomen, die uit Amerika afkomstig zijn, zijn behalve de valse Acacia, o.a. de Canadese en balsempopulier Populus canadensis en P. balsamifera en de Amerikaanse eik (Quercus rubra). Bekende tuinplanten zijn, buiten de reeds genoemde: Ribes sanguineum, Godetia, Clarkia, Oenothera, Lupine, vele onzer najaars-Composieten, enz. Bij ons thans algemeen verspreide onkruiden als waterpest en Azolla zijn uit dit werelddeel afkomstig.
PROF. DR TH. J. STOMPS
Dieren.
De fauna van Zuid-Amerika draagt duidelijk de sporen van het lange isolement, waarin dit continent heeft verkeerd (z Notogaea). Hier behoren de Luiaards, de Miereneters, en de Gordeldieren, onderling verwant, thuis. Ook onder de knaagdieren treffen wij een gehele groep aan, die buiten Zuid-Amerika niet voorkomt, zoals de om hun bont bekende Chinchillas, de Caviae of Guinese biggetjes, de Agoeti’s en Pacas, het Water zwijn en de Beverrat. De Boomstekelvarkens komen hier, maar ook in Noord-Amerika voor. Onder de Vleermuizen zijn de bloedzuigende Vampyrs berucht. Behalve de Poema treft men van Katachtigen de Jagoear en de Ocelot en daarnaast nog een aantal kleinere soorten aan. In de noordelijke Andes komt een beersoort voor. De Neusbeer, die met de Wasberen tot een eigen familie behoort, telt verschillende soorten. Van de Lama’s, een typisch Zuidamerikaans geslacht, zijn enige soorten als huisdier geschikt gemaakt. Wilde runderen, schapen en geiten ontbreken. Tapirs bewonen in enige soorten de tropische oerwouden en de Andes van Argentinië. De Zuidamerikaanse apen behoren tot één groep, die der Platneuzen. Onderling zijn zij zeer verschillend, zoals de kleine Leeuwaapjes, de Brulapen en de Spinapen. In tegenstelling tot de Apen der Oude Wereld hebben vele een grijpstaart, een orgaan dat ook bij andere Zuidamerikaanse zoogdieren ontwikkeld is. Geen continent is zó rijk aan vogelsoorten als Zuid-Amerika. Vele families en zelfs orden komen nergens anders voor, zoals de Nandoes, de Tinamoes, de Hoatzin, de Cariamos, Trompetvogels, de Palamedea. De Toekans vormen een familie, tot het tropisch gedeelte van Zuid-Amerika beperkt. Papegaaien zijn talrijk, zoals de Ara’s en de Amazone-papegaaien, rijk in soort. De Hoenderachtigen zijn in Zuid-Amerika door de Pauwiezen vertegenwoordigd.
De Leguanen en de Teju’s vormen twee families van hagedissen, die in Zuid-Amerika zijn verspreid en ook tot Midden-Amerika en de zuidelijke staten van Noord-Amerika zijn doorgedrongen. Van de slangen zijn de Boa’s en Anaconda’s het meest bekend. Koraalslangen en Ratelslangen zijn vergiftig. Salamanders ontbreken in Zuid-Amerika, op enkele soorten in de noordelijke Andes en een soort in Argentinië na. Pipa, de Surinaamse Pad, komt in Guyana voor. Rijk is Zuid-Amerika aan Boomkikvorsen. Zeer talrijk zijn de zoetwatervissen. De longvis Lepidosiren is een relict en ook de beide Zuidamerikaanse geslachten der Osteoglossidae, waarvan Arapaima zeer grote afmetingen bereikt, behoren tot de resten van een familie, die vroeger groter verspreiding had. De Karperachtigen ontbreken geheel, maar de talrijke Zalmkarpers vervangen hen. De Sidderaal is aan deze laatste groep verwant. Talrijk zijn de Meervallen, waarvan vele families tot Zuid-Amerika zijn beperkt. Ook de Tandkarpers zijn onder de zoetwatervis-fauna sterk verbreid.
PROF. DR I.F. DE BEAUFORT
Bevolking.
Het is niet gemakkelijk cijfers over de bevolking naar zijn componenten op te geven, omdat de maatstaven bij het classificeren van de bevolking, niet steeds gelijk zijn. Vermoedelijk dienen wij een totale bevolking van 75 à 80 mill. aan te nemen, waaronder ± 15 mill. blanken, 7 mill. Indianen (hiervan in de Andes 6 500 000), 8 mill. negers en mulatten en de resterende 45 tot 50 mill. zouden dan de gemengde bevolking omvatten. Ruimtelijk gezien kunnen wij evenzovele gebieden onderscheiden, waarin de genoemde groepen domineren, of, voor zover het mulatten en zambo’s betreft, althans een voornaam bestanddeel van de bevolking uitmaken. Bezien wij de historische groei van de bevolking, dan moet er, behalve onderscheid te moeten maken tussen oorspronkelijke bevolking en immigranten, ook rekening gehouden worden met oorspronkelijke en recente immigranten. De bezetting van Zuid-Amerika heeft een ander karakter gehad naarmate Portugezen of Spanjaarden het land veroverden. Terwijl de laatsten in Amerika kwamen voor eer, goud en God en zich alleen vestigden in de gebieden waar een hoge Indiaanse welvaart bestond, waar dus goud en veel ongeloof te vinden waren, zochten de Portugezen permanente bronnen van welvaart voor het vaderland. Hun voornaamste nederzettingen (plantage-nederzettingen) lagen in N.O.-Brazilië. Daarmede waren de grondslagen voor het ontstaan van de huidige samenleving gelegd. Alleen het Z. van Brazilië, Argentinië, Paraguay en Uruguay waren niemandsland. Het zijn deze landen geweest waarheen zich de recente immigratiestroom van Duitsers, Polen, Italianen, Spanjaarden en Portugezen richtte. Deze streken zijn het ook, die niet zozeer een gemengde bevolking hebben, maar een goeddeels Europese en hier ligt ook het politieke zwaartepunt van Zuid-Amerika.
PROF. DR H. TH. FISCHER
Kunst.
In Zuid-Amerika worden de inheemse kunst der Indianenstammen Indianen), de inheemse kunst der meer beschaafde volkeren langs de Peruaanse kuststreken, gewoonlijk kunst der Inka’s genoemd (z Peru) en van de koloniale kunst onderscheiden. Zij krijgen langzamerhand in de verschillende rijken en staten een eigen kleur (z de afzonderlijke staten).
Muziek.
De ontwikkelingsgang der muziek is soortgelijk aan die welke onder Centraa-lAmerika, muziek, geschetst is, met dien verstande, dat de oorspronkelijke primitieve culturen hier die van de Maya’s en Inka’s waren en dat later, naast de Spanjaarden, ook de Portugezen een rol speelden bij de kolonisatie van het land. Voor het overige lopen de muzikale evoluties in Centraal- en Zuid-Amerika parallel. Speciale gegevens betreffende het huidige muziekleven vindt men in de artikelen over de betrokken staten; de algemene literatuur is dezelfde als die welke onder Centraal-Amerika werd vermeld.
Staatkundige structuur.
De grenzen van de tegenwoordige staten van Zuid-Amerika lopen grotendeels langs de scheidingslijnen van de oude Spaanse administratieve indeling. Het onderkoningschap van La Plata viel uiteen in de Verenigde Provincies van de Rio de la Plata (thans Argentinië), de vroegere Jezuïetenstaat Paraguay en Bolivia, het oude presidiaat van Charcas. Uruguay ontstond uit de behoefte aan een bufferstaat tussen Argentinië en Brazilië. Aan de westkust vervingen Chili en Peru respectievelijk het vroegere kapiteinschap-generaal en het vroegere onderkoningschap. Verder noordelijk splitste zich de grote republiek van Colombië, die de bevrijder Bolivar uit het onderkoningschap van Nieuw-Granada had gevormd, in de drie staten van Ecuador (het oude presidiaat van Quito), Nieuw-Granada (later Colombië) en het vroegere kapiteinschap-generaal van Venezuela. Brazilië werd na een zeer vreedzame revolutie een onafhankelijk keizerrijk onder het Huis Bragança. Aan deze continuïteit heeft dit reusachtige rijk, dat in 1889 een republiek werd, het waarschijnlijk te danken, dat het niet ook, evenals de Spaanse koloniën, in verschillende staten uiteenviel. De grenzen bleven in de loop der jaren grotendeels dezelfde als in het begin der onafhankelijkheid. De enige ingrijpende verandering had plaats in 1884, toen Bolivia de kustprovincie Antofagasta aan Chili moest afstaan, waardoor eerstgenoemd land geheel van de zee werd afgesloten. De oude Britse, Nederlandse en Franse kolonies in Guyana bleven onder hun oude souvereiniteit. Plet bezit van de Falkland-eilanden wordt Engeland door Argentinië betwist, (zie tabel met bevolkingen bij Amerika, algemeen).
MR J. L. HELDRING
Lit.: P. Teenis, L’Amérique du Sud (1927); Nordenskjöld, Süd-Amerika (1927); Enoch, South America (1926); The South American Handbook (jaarlijks sedert 1923); K. G. Grubb, From Pacific to Atlantic; South American Studies (1933); C. H. Haring, South American Progress (1934); H. F. Bain en Th. Th. Read, Ores and Industry in South America (1934); The Economie Literature of Latin America: A tentative bibliography (2 vols, Harvard University Press, 1935-1936); Handbook of Latin American Studies (ed. Harvard University Press, 1936); The Republics of South America (Royal Institute of International Affairs, 1937); J.F. Rippy, Latin America in World Politics (938) F. A. Kirkpatrick, Latin America, A brief History (1938); C. K. Webster, Britain and the Independenceof Latin America 1812—1830. Select Documents from the Foreign Office Archives, 2 dln (Oxford Univ. Press, 1938); E. Samhaber, Südamerika: Gesicht — Geistgeschichte (1939); Th. R. Ybarra, America faces South (1939); R. H. Whitbeck e.a., Economie Geography of South America (1940); G. Griffin e.a., Gonceming Latin American Culture (1940); J. F. Rippy, Historical Evolution of Hispanic America, 2nd ed. (1940); James Bryce, South America, Observations and Impressions, rev. ed. (1914); L. Griswold, The Other America (1941); A. M. Peck, The Pageant of South America (1941); K. C. G. Rodell, South American Primes (1941); F. Niedermayer, Ibero-Amerika (1941); R. A. Humphreys, Latin America (1941); W. L. Schurz, Latin America (1942); A Bibliography of Latin American Bibliographies, ed. C. K. Jones (2nd ed. 1942); P. E. James, Latin America (1943); S. E. Harris, Economie Problems of Latin America (1944); G. Soule, D. Efron, N. T. Ness, Latin America in the Future World (1945); R. A. Humphreys, Modern Latin America (1946).