(Duits: Görz, Slov.: Gorica), gelegen op 45° 55' N.Br. en 130 38' O.L. v. Gr., was vroeger hoofdstad van het Oostenrijkse kroonland Görz en Gradiska, lag sedert 1919 in de Italiaanse provincie Udine en werd in 1927 hoofdstad van de nieuwe provincie Gorizia (2636 km2 met (1948) 122 092 inw.).
De stad Gorizia, die (1947) 39 443 inw. telt, ligt in een vruchtbaar dal op de linkeroever van de Isonzo, aan de spoorlijn Triest-Udine op 40 km afstand van de laatste stad. Boven Gorizia verheft zich het thans vervallen voormalige slot der graven van Görz met wallen en bastions uit de 16de eeuw. De voornaamste gebouwen zijn: de 17de-eeuwse dom met een prachtig sanctuarium, de voormalige Jezuïetenkerk, het raadhuis, het bisschopshof, de schouwburg en enige particuliere paleizen. De stad is sedert 1751 de zetel van een aartsbisschop.
Het milde klimaat veroorlooft ooften wijnbouw. Er is handel in vruchten, wijn en groenten. De industrie omvat: katoen- en zijdeweverij, drukkerij, bierbrouwerij, papier-, leder-, zeep-, kaarsen- en lucifersfabrieken, terwijl ook wijnsteen en gedroogde vruchten bereid worden. Als gevolg van de zachte winters is Gorizia druk bezocht als winterbadplaats.
Ten N.O. van de stad ligt het Franciscanenklooster Castagnavizza met de graven van koning Karel X van Frankrijk (gest. 1836), zijn zoon, de hertog van Angoulême (gest. 1844) en diens gemalin (gest. 1851) benevens die van graaf Hendrik van Chambord (gest. 1883) en diens gemalin Maria Theresia (gest. 1886). In de eerste wereldoorlog werd de stad sedert Nov. 1915 herhaaldelijk door de Italianen beschoten, waarbij o.a. het klooster Monte Santo afbrandde en de sacristie van de domkerk werd vernield; zij werd in 1916 door de Italianen en in 1917 weer door de Oostenrijkers bezet. In 1919 kwam Gorizia definitief aan Italië.w. VAN DE BUNT
Lit.: F. K. Zimmermann, Gorz (Klagenfurt 1914).