eigenlijk Gijsbert Voet, Nederlands Geref. theoloog (Heusden 3 Mrt 1589 - Utrecht 1 Nov. 1676), was een zoon van de ridder Paulus Voet te Heusden, die in 1579 in Staatse dienst sneuvelde. Hij studeerde te Leiden onder Arminius en Gomarus, was predikant te Vlijmen (1611) en Heusden (1617), afgevaardigde ter Dordtse Synode (1618/’19), veldprediker voor Den Bosch (1629;, hoogleraar aan de Illustre School (1634) en de Hogeschool (1636) te Utrecht, sinds 1637 tevens predikant aldaar.
Man van buitengewone geleerdheid („Helluo librorum”), werd hij onder invloed van het Engelse puritanisme de kampioen voor de zuiverheid van de Dordtse Gereformeerde leer („pater orthodoxiae”). Hij ijverde voor strenge sabbathsviering en puriteinse zeden en voor de autonomie van de kerk tegenover de staat. Ook ontwikkelde hij een zendingsleer. Onophoudelijk was hij door talrijke strijdschriften in heftige polemiek met Rooms-Katholieken, Arminianen, Cartesianen en Coccejanen.Voetius’ intellectualistisch-scholastisch leer- en moraalsysteem is vervat in zijn Selectae disputationes (5 t., 1655-’69) en zijn Politica ecclesiastica (4 t., I663-76). Met dit systeem gaat een piëtistisch-mystieke vroomheid gepaard (Ta askitika sive ex ercitia pietatis, 1664); hij leidde een piëtistische beweging met Anna Maria van Schurman, Lodenstein e.a. maar bestreed later het sectarisme van De Labadie.
Lit.: A. C. Duker, G. V., 3 dln (1897-1914); Toevoegsels in Ned. Arch. v. Kerkgesch.
N.S. XII (1916); H. A. v. Andel, De zendingsleer v. G. V. (1912); M.
Bouwman, V. over het gezag der Synoden (1937); C. Steenblok, V. en de Sabbath (1937); D. Nauta, Sam. Maresius (1935).