Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEIT

betekenis & definitie

(Capra L.) is de naam van een geslacht uit de onderfamilie der geiten (Caprinae).

Men verdeelt de geiten weer in steenbokken (z geiten) en in eigenlijke geiten. Van deze laatste noemen wij de wilde geit (C. aegagrus) (z geiten). Van de gewone geit of bok (C. hircus L.) heeft men vele verscheidenheden, die in gestalte, kleur, haar en zelfs in getal horens van elkander afwijken. De witte Zwitserse (Saanenras) wordt als melkgevende geit het hoogst geschat, is sedert de laatste jaren der igde eeuw van lieverlede meer en meer in Nederland ingevoerd en heeft gunstige resultaten gegeven. Door kruising van de oorspronkelijke Nederlandse geit met 5 Saanenbokken is de ongehorende kortharige veredelde Nederlandse geit ontstaan die nu hier in aantal en kwaliteit domineert.

Ook wordt in Drente en Groningen voor de kruising gebruikt de geelbruine Toggenburger geit, die eveneens van Zwitserse oorsprong is, doch evenals de Saanengeit veel in Zuid-Duitsland wordt gefokt (Hessen).

De angorageit uit Klein-Azië draagt wit, lang en fijn haar, lange schroefvormige horens en lange, nederhangende oren. Men weidt ze in grote kudden in de omstreken van Angora en van het haar vervaardigt men de zgn. kemelsharen stoffen. De geit van Tibet is beroemd wegens haar keurig fijne wol, die tot het maken van kasjmiren stoffen dient; de eigenlijke kasjmirgeit is grijs en heeft korte oren.

Zij is in 1818 met goed gevolg naar Frankrijk en vervolgens naar Engeland overgebracht. De geit van Guinea is zeer klein en heeft achteroverliggende horens. In de Indische archipel komen overal kleine huisgeiten voor, die alleen om het vlees gefokt worden. Uit Voor-Indië worden berggeiten ingevoerd, die (vooral door de Arabieren) in het bijzonder om de melk worden gehouden.

In Nederland worden bijna 200 000 geiten gehouden. De geiten in de verschillende provincies verschillen slechts weinig, evenmin als de Middenen Westeuropese rassen, omdat zij alle afstammen van één soort wilde geit (monophyletische afkomst), in tegenstelling tot andere huisdieren, die méér stamvormen hebben. De geit wordt alleen gehouden voor de melkproductie. Ze is tevreden met eenvoudig ruwvoer en afval.

Een goede geit geeft 600 à 900 kg melk met 3-4.5 pct vet per jaar. De geit werpt, na een draagtijd van gemiddeld 154 dagen, maar één lam. De lammeren moeten een droge ligging en een goede uitloop hebben. Huisgeiten kunnen tot 20 jaar oud worden.

De geitenteelt wordt tegenwoordig (door toedoen van ir C. Zwagerman c.s.) bevorderd door fokverenigingen, fokstations en tentoonstellingen. Sedert 1910 steunt de regering door gelden beschikbaar te stellen voor dat doel; deze gelden worden beheerd door „provinciale commissies ter bevordering der geitenfokkerij”. Provincie en gemeente steunen in vele gevallen met subsidies.

Lit.: H. M. Kroon, De fokkerij der landbouwhuisdieren in Nederland; Verslagen van het,,Congres voor Geitenteelt” (Roermond 1921); E. J.

Dommerhold, Het boek van de geit (Doetinchem 1946); Voeding, verzorging en stalling van melkgeiten. dekbokken en lammeren (Middelburg 1946, Ned. Cie v. d. Geitenfokkerij).

< >