(1) naam van een Oudgermaanse volksstam, die tevoren die van Katten droeg, in het tegenwoordige Opper- en Neder-Hessen gevestigd was en zich zuidwaarts over het Grabfeld, oostwaarts over Thüringen uitbreidde. Met de Romeinen kwamen zij in 15 n.
Chr. in aanraking, toen Germanicus hun hoofdplaats Mattium (Grosz- en Kleinmaden bij Gudensberg) verwoestte. Later behoorden de Hessen tot het Frankische rijk. Bonifacius en zijn leerlingen bekeerden hen tot het Christendom. De voornaamste graven in de Hessengouw, de Konradijnen, werden hertogen van Frankenland en Koenraad I werd Duits koning (919). De voornaamste latere graven in Hessen waren die van Gudensberg. In 1122 kwam dat graafschap in Thüringse handen en na 1247 regeerde Hendrik het Kind, uit Brabant afkomstig, die de stamvader van de latere landgraven van Hessen werd.
Bij de dood van Philips* I de Grootmoedige in 1567 werd Hessen onder zijn vier zoons verdeeld: Willem IV de Wijze kreeg de helft van het land met Kassel, Lodewijk IV een vierde met Marburg, Philips II een achtste met Rheinfels, George I een ander achtste met Darmstadt. Daar Philips II in 1583 en Lodewijk IV in 1604 kinderloos overleden, bleven alleen de hoofdlijnen Hessen-Darmstadt en Hessen-Kassel bestaan.Lit.: C. Knetsch, Das Haus Brabant: Genealogie der Herzoge von Br. u. d. Landgrafen v. Hessen (1928).
(2), ook wel Groot-Hessen genoemd, is één der Länder van de Bondsrepubliek (West) Duitsland, na de capitulatie van Duitsland in 1945 uit het grootste deel van het voormalige groothertogdom, later de volksstaat Hessen, en het grootste deel van de vroegere Pruisische provincie Hessen-Nassau (incl. de voormalige staat Waldeck) ontstaan. In 1946 telde het op 21 117 km2 4 042 095 inw., van wie ca ⅔ Prot. en ⅓ R.K. De tegenwoordige hoofdstad is Wiesbaden.
Bestaansmiddelen.
Door de sterke landschappelijke differentiatie vertonen de middelen van bestaan in de onderscheiden delen van Hessen een zeer verschillend beeld. In de ruime bekkenlandschappen van N.W.-Hessen zijn akkerbouw en veehouderij hoofdmiddelen van bestaan, zoals bijv. in het gebied langs de Schwalm, de korenschuur van Hessen, voorts in de Wetterau (tarwe en suikerbieten), terwijl in het bekken van de Ohm en de vlakten langs de Fulda meer overwegend weide- en veehouderijgebieden zijn. Daarentegen zijn de omringende gebergten vnl. met naaldbossen (in de Knüll ook beukenwouden) bedekt, terwijl de hoogste delen van de Rhön door natuurlijke weidegronden worden ingenomen. Ook de Taunus is in zijn hoogste delen met bos bedekt (vnl. beukenbossen); de zonnige zuidzijde van de Taunus draagt tussen Rüdesheim en Wiesbaden vnl. wijngaarden en boomgaarden, verder naar het O., tegen de Mainvlakte, tamme-kastanjebossen. Landbouw, vnl. akkerbouw, overweegt in het gebied op de noordelijke helling van de Taunus, vooral in het bekken van Limburg en in het bekken van Idstein; in de hogere delen treedt de aardappelverbouw sterker op de voorgrond; in het bekken van de boven-Weil (Usingen e.o.) overweegt echter de veehouderij. Ook in het Odenwoud en in het gebied van de Vogelsberg is de veehouderij belangrijk
Behalve de Taunus heeft ook de Rheingau veel wijnbouw; hier groeien o.m. de beroemde Hochheimer, Eltville enz. Tuinbouw vindt men vnl. in de omgeving van Kassel en langs de Werra, doch vooral in de omgeving van Darmstadt, Offenbach en Friedberg.
De mijnbouw heeft in Hessen weinig betekenis. In kleine hoeveelheden worden ijzer, bruinkool (vnl. bij Friedendorf, in de Knüll) en zout gedolven. Voorts natuursteen (zandsteen en marmer), vooral in het Westerwoud.
Wat de industriële bedrijvigheid betreft wordt het centrum hiervan gevonden in het gebied van Frankfort-Offenbach-Hanau, waar de chemische nijverheid overheerst, verder machine-industrie en
bierbrouwerijen. Een ander belangrijk industriecentrum vormt Kassei met locomotievenfabrieken, textielnijverheid (jute) en fabricage van precisieinstrumenten. Van de overige takken van nijverheid mogen worden genoemd de metaalindustrie (Gieszen, machines, Wetzlar, Biedenkopf), de optische industrie (Wetzlar), de textielindustrie (Hersfeld, Butzbach), de pharmaceutische industrie (Darmstadt), de tabaksindustrie (Gieszen, Hanau), leerindustrie (Eschwege).
Frankfort is het belangrijkste handelscentrum. Van de badplaatsen die op de aanwezigheid van minerale bronnen berusten zijn Homburg, Wiesbaden en Nauheim de voornaamste. Gersfeld in de Rhön is een belangrijk centrum voor de wintersport.
Hessen bezit universiteiten in Gieszen, Marburg en in Frankfort, welke laatste eerst in 1914 werd geopend. Darmstadt heeft een technische hogeschool, Friedberg een Evangelisch predikantenseminarium.
Geschiedenis.
Voor de geschiedenis van Hessen vóór het ontstaan (1567) van het voormalige groothertogdom Hessen-Darmstadt z Hessen 1. Door de dood van Lodewijk IV werd Hessen-Darmstadt verenigd met Hessen-Marburg (1604). In 1608 werd het majoraat ingevoerd, waardoor van verdere verbrokkeling niets meer kon komen. Landgraaf Lodewijk X (1790-1830) moest zijn heerlijkheid Lichtenberg links van de Rijn aan Frankrijk afstaan, maar verkreeg daarvoor bij de „Reichsdeputationshauptschlusz” (1803) verschillende gebieden, die tevoren aan Keur-Mainz en de Keur-Palts behoord hadden, als schadeloosstelling terug. In 1806 sloot hij zich bij de Rijnbond aan, 13 Aug. verleende hij zich de groothertogelijke titel (Lodewijk I) en 1 Oct. hief hij de landsstenden op. Bij het Verdrag van Dörnigheim (3 Nov. 1813) wist Lodewijk I zich uit de kring van Napoleons verbondenen los te maken en zich bij de 6de Coalitie aan te sluiten.
Zijn gebied werd met Rijn-Hessen, Mainz, Worms en Bingen vergroot (1816). In tegenstelling met Hessen-Kassel werd Hessen-Darmstadt een constitutionele staat met tweekamerstelsel (Staatsregeling van 17 Dec. 1820). In 1828 sloot Hessen zich bij het Pruisische tolverbond aan. Na een kortstondig liberaal regime onder Heinrich von Gagern* als minister-president (1848-1850) trad onder Lodewijk II wederom een reactionnaire periode in (minister von Dalwigk). In de oorlog van 1866 schaarde Hessen-Darmstadt zich aan Oostenrijks zij, zodat het pas verworven Homburg aan Pruisen moest worden afgestaan en dat deel van het groothertogdom, dat ten N. van de Main lag, lid van de Noordduitse Bond moest worden. De laatste groothertog Ernst Lodewijk (sinds 1892) moest in Nov. 1918 aftreden.
Toen werd Hessen een republiek (Constitutie van 12 Dec. 1919) binnen het kader van het Rijk. Sociaal-democraten, democraten en centrumsmannen voerden er het bewind, totdat bij de nationaal-socialistische revolutie van 1933 ook Hessen „gelijkgeschakeld” werd.
Lit.: F. Knieriem, Heimatkunde von Hessen (1929); E. Lind, Hessen und seine Wirtschaft (1929); C. Heszier, Das Stammesgebiet der Hessen. Zur Neugliederung Deutschlands (1930); E. T.
Becker, Hessen, das Chattische Stammland (1932); K. F. E. E. C. A.
Graf Hardenberg, Hessenland (Bielefeld 1934); Hessen in Wort u. Zahl. Kurzgef. Landesk. auf Grund d. amtl. Statistik (1936).