Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DRENTE

betekenis & definitie

naar de oppervlakte (266.391 ha) de 7de, naar de bevolking (1947: 269.769 inw.) de 10de provincie van Nederland, omvat behalve het door Duitsland, Groningen, Friesland en Overijsel ingesloten gebied de tot de gemeente Meppel behorende exclave Dingstede, gelegen in Overijsel aan het Meppelerdiep.

Bodemgesteldheid

De kern der provincie wordt gevormd door het zachtgolvende, 10-20 m hoge Drents plateau, dat in het O. en het midden (Ellertsveld) het hoogst is en naar het N., Z.W. en Z.O. langzaam afhelt. Het bestaat uit pleistocene, grove zand- en grintafzettingen van fluviatiele oorsprong (waaronder op grote diepte tertiaire en secundaire gesteenten zijn aangeboord: oligoceen en senoon bij Zuid-Barge respectievelijk op 94 en 422 m, Emscher bij Coevorden op 318 m), bedekt door glaciale sedimenten, vnl. keileem en keizand, die meestal aan of dicht aan de oppervlakte komen, echter op vele plaatsen door dunne fluvio-glaciale afzettingen bedekt, die ook weer door de postglaciale erosie zijn aangetast. Zo draagt het Drents plateau grotendeels het karakter van een grondmorenelandschap.

Aan de oostzijde (Ellertsveld) wordt het plateau tegen het brede Hunzedal afgesloten door de Hondsrug, waarschijnlijk een, door het uit het N.O. komende landijs, opgestuwde westrand van een praeglaciaal dal. De Hondsrug bereikt zijn grootste hoogte bij Emmen (27 m), daalt dan langzamerhand naar het N. (Odoorn hoogste top 2410, Drouwen 23 m, Eext 17 m, Haren, provincie Groningen, 5,5 m), om ten N. van de stad Groningen onder de zeeklei te verdwijnen. Ten Z. van Emmen splitst de Hondsrug zich in twee uitlopers: de oosttak gaat over Nieuw-Dordrecht; op de westtak liggen Westenesch, Noord- en Zuid-Barge en Erica. Deze laatste tak, die zich onder het vroegere hoogveen ten Z. van Klazienaveen voortzet en hier de waterscheiding vormt tussen Vecht en Eems, buigt zich om naar het Z.O. in de richting van Schoonebeek. Van deze stuwwal uit, als hoedanig dus de Hondsrug moet worden beschouwd, zijn westwaarts over het Drents plateau de „sandr” uitgespreid. Naar het W. is dan ook de overgang van de Hondsrug naar het Ellertsveld bijna onmerkbaar, terwijl de oosthelling van de Hondsrug naar het Hunzedal steil is en daar een markant element in het landschap vormt.

Aan de oostzijde wordt de Hondsrug over een grote afstand begrensd door het dal van de Hunze of Oostermoersche Vaart. Deze brede laagte, welke van praeglaciale oorsprong is, draagt het karakter van een oud oer-stroomdal, waardoor in de postglaciaaltijd een arm van de Eems stroomde en in het noordelijk deel waarvan (bij de Groeve) misschien een tijdlang een zeearm lag. De Hunze wordt gevormd door twee brontakken, het Voorste Diep, dat in de veenlaagte van Schoonoord ontstaat, bij Buinen door de Hondsrug heenbreekt en zich met het Achterste Diep verenigt, dat op de Hondsrug bij Valthe ontspringt. Daarna stroomt de Hunze, waarvan de loop in sterke mate is geregulariseerd, in N.W. richting, door het waarschijnlijk door vervening en afslag ontstane Zuidlaardermeer via de stad Groningen naar het Reitdiep, dat door de Hunze te zamen met een aantal andere Drentse riviertjes gevormd wordt.

De noord-, west- en zuidzijde van het Drents plateau is sterk verbrokkeld door de kleinere smeltwaterdalen, waarin de tegenwoordige stroompjes, die bijna alle op het Ellertsveld ontspringen, zich in het holoceen een bed hebben uitgeschuurd. Tussen deze smeltwaterdalen, die zich langzamerhand met groengronden (overgangsveen) hebben gevuld, zet zich het Drents plateau in brede ruggen ver naar het N., W. (Friesland en Overijsel) en het Z. voort. Van de tegenwoordig in de smeltwaterdalen gelegen rivieren, die vnl. voor de afwatering van grote betekenis zijn, stromen naar het Z. het Loodiep en het uit verschillende brontakken (w.o. het Hoolslootsdiep) samengestelde Drostendiep, die zich bij Coevorden met het Schoonebeeker Diep verenigen tot de Kleine Vecht, waarvan het water op het Coevordensche Kanaal of door een afwateringskanaal rechtstreeks op de Vecht wordt geloosd. Naar het N. wordt de afwatering gevormd door de Drentsche A (en Hoornsche Diep, dat in 1861 ten behoeve van het Noord-Willemskanaal is gekanaliseerd), het Peizerdiep en het Eelderdiep, welke beide laatste op de grens van de provincie Groningen samen het Koningsdiep vormen en evenals de Drentsche A in het Reitdiep uitmonden. Naar het Z.W. stromen het Vledder Diep en de Wapserveensche A, die samen de Steenwijker A vormen; verder de Ruiner A (in de benedenloop Wold A geheten), die als zijrivier de Koekanger A opneemt en zich even ten N. van Meppel verenigt met de Beiler Stroom. Deze vormt met het gedeeltelijk tot Hoogeveensche Vaart vergraven Echtener Diep en de Reest, de grensrivier met Overijsel, het Meppelerdiep. De lange Beiler Stroom verdeelt het Drents plateau als het ware in een centraal gedeelte (zie boven) en een westelijk deel, dat ook weer hoger is dan de andere ruggen tussen de smeltwaterdalen (Bisschopsberg bij Havelte 20 m) en, evenals de Hondsrug, volgens de lijn Steenwijk - Havelte met een steile rand afbreekt tegen het Fries-Overijsels laagveengebied, dat ten Z. en W. van Meppel nog juist even binnen de Drentse grens komt en daar met de veenvormingen in de smeltwaterdalen één geheel vormt.

Waar in de grote oerstroomdalen, van Eems en Vecht, die in het Z. en O. het Drents plateau begrenzen, de waterlozing belemmerd werd en de bodem minder doorlaatbaar was, ontstonden grote veenmoerassen, eerst van laagveen, later van overgangsveen en hoogveen. Ten O. van de Hunze lagen in het oude oerstroomdal van de Eems de Oostermoersche en Zuidenveldsche venen, die in het Z. samenhingen met het op de Nederlands-Duitse grens gelegen Boertanger veen, maar die nu op een klein deel in het uiterste Z.O. van de provincie na, grotendeels zijn afgegraven. In het oerstroomdal van de Vecht lagen de venen van Hoogeveen-Dedemsvaart, terwijl de venen van Smilde-Fochtelo, van Haulerwijk en van Zevenhuizen, meest aan het einde van smeltwater- (en later rivier-)laagten gelegen, de westelijke afsluiting van het Drents plateau vormen. AI deze genoemde veengebieden zijn thans nagenoeg afgegraven. In een laagte tussen Hondsrug en Ellertsveld ligt het eveneens reeds vergraven Odoornerveen, ontstaan in een tijd, dat het Voorste Diep zijn doorbraakdal door de Hondsrug nog niet had voltooid. Deze grote hoogveenmoerassen vormden voor Drente een natuurlijke grens, waarin slechts enkele toegangen waren: bij Coevorden, bij Steenwijk (uitgangspunt van een weg over de Bisschopsberg), bij Ommen over een zandrug (waarop Ommerschans), de pas van Rouveen (weg naar Klooster Dikninge) en een tweetal toegangen aan de Friese zijde bij Appelscha en Bakkeveen. Dit isolement van Drente was van grote invloed op de economische en sociale ontwikkeling van het gewest en had ten gevolge, dat verschillende oude toestanden er lange tijd, zelfs tot op de huidige dag, zijn bewaard gebleven.

Het grote aantal kanalen, dat Drente rijk is, dankt zijn ontstaan vnl. aan de afgraving van deze grote veenmoerassen. Van het door de stad Groningen in de 18de en de 19de eeuw op Gronings gebied gegraven Stadskanaal uit werd in de 19de eeuw door de marken van Oostermoer en Zuidenveld een aantal monden in Z.W. richting gegraven ter ontginning van de in deze marken gelegen venen: 1ste en 2de Gieter-, Bonner-, Gasselterboerveensche-, Gasselternijeveensche-, Drouwener-, Buiner-, 1ste en 2de Exloër-, Valther-, Weerdingermond en als laatste in de 20ste eeuw de Annermond, die evenals de Buinermond over de Hunze tot aan de Hondsrug is doorgetrokken en op deze wijze aan het verkeer van de Hondsrugdorpen is dienstbaar gemaakt. Het Stadskanaal is later op Drents gebied doorgetrokken en staat door het Scholtenskanaal en het Compascumerkanaal, aangelegd voor de afgraving van de Bargervenen, in verbinding met het Echtens Kanaal, het verlengde van de Verlengde Hoogeveensche Vaart. Van de in de 17de eeuw aangelegde Hoogeveensche Vaart uit begon de ontginning van de hoge venen van Hoogeveen en Zwinderen. De Smilder venen werden aanvankelijk vergraven door een zijkanaal uit de Beiler Stroom, later door de op het eind van de 18de eeuw aangelegde Drentsche Hoofdvaart, die tot Assen werd doorgetrokken, en die in de 19de eeuw door de Noord-Willemsvaart met het Reitdiep werd verbonden en voor de afwatering van grote betekenis is. Van de Drentsche Hoofdvaart uit geven Beiler Vaart en het Linthorst Homan Kanaal verbinding met de Hoogeveensche Vaart bij Hoogeveen, het Oranjekanaal (waardoor ook de venen van Schoonoord tot ontginning konden worden gebracht) met de Verlengde Hoogeveensche Vaart bij Klazienaveen. Het kanaal Buinen-Schoonoord verbindt het Oranjekanaal en Buinermond. Andere veenkanalen zijn nog de Norger- of Kolonievaart en de Witte-Wijk, die verbinding geven met de Friese veenkanalen, resp. Drachtster- en Opsterlandsche Compagnonsvaart. Van Coevorden uit geeft het Stieltjeskanaal verbinding met de Verlengde Hoogeveensche Vaart bij Nieuw-Amsterdam, het Coevorden-Vechtkanaal met de Vecht bij Gramsbergen, de Lutter-Hoofdwijk met de Dedemsvaart bij Slagharen, het kanaal Coevorden-Alte Picardië met het Nord-Süd-Kanal, waarmee ook het Echtens Kanaal in verbinding staat. Door de vermindering of verdwijning van de turfgraverij hebben verschillende van deze kanalen aan betekenis voor het verkeer ingeboet, en zijn vele thans nog in hoofdzaak van belang voor de waterlozing.

Het oudst bewoonde deel van Drente wordt gevormd door het Drents plateau, waar tal van praehistorische overblijfselen, zoals de hunebedden, op een vroege bewoning wijzen. De nederzetting vond aanvankelijk plaats in min of meer door natuurlijke grenzen (venen, moerassige rivierlaagten) omsloten dorpsgebieden. Binnen deze dorpsgebieden ontwikkelden zich landbouwbedrijven van een gemengd karakter met akkerbouw op de es en met op de weilanden langs de rivieren de hooiwinning en de veeteelt, die de onmisbare mest leverde voor het bouwland op de essen, terwijl het daarbuiten gelegen „veld” lange tijd gemeenschappelijk bezit (marke) was, waarin de gewaarde boeren plaggen mochten steken op de heide, turf halen in het veen, hout mochten hakken in de bossen, waaraan Drente vroeger veel rijker was dan nu. In latere eeuwen is ook het grootste deel van het „veld” in cultuurgrond omgezet, en hebben zich ook daar boerenbedrijven gevestigd.

De veenkoloniën, gelegen in de hoogveengebieden, moeten worden onderscheiden in twee typen, nl. in de oudere weg-veenkoloniën, die vooral zijn aangelegd in die gebieden, waar de veenafgraving zonder kanalenaanleg plaats vond (zoals in het Z.W. in Wapserveen, Eesveen-Nijensleek, Nijeveen-Veendijk, Haakswold, Kalekluft-Ruigekluft (Ruinerwold), of in het O. Schoonebeek en in de grote rij nederzettingen op de zandgrond ten O. van de Hunze, nl. Zuidlaarderveen, Annerveen, enz., tot Buinerveen) en de nieuwe veenkoloniën. In tegenstelling met het hechte dorpsverband in de oude esdorpen, zich uitende in buurplichten, enz., vormt de bevolking van deze nieuwe veenkoloniën door haar verspreide herkomst (Drente, Overijsel, Friesland, Oost-Friesland, Munsterland, vooral in het O., Munstersche Veld) een zeer heterogene groep, veel minder hecht verbonden en met vooral op kerkelijk gebied een sterke verdeeldheid. Tot deze veenkoloniën behoren Smilde, Kloosterveen, Hoogeveen, Hollandscheveld, Nieuweroord en in het O. Nieuw-Amsterdam, Klazienaveen, Emmer- en Barger-Compascuum, Zwartemeer en verder de nederzettingen langs de gelijknamige monden van het Stadskanaal.

Bevolking

De bevolking bedraagt (1947) 269.769 zielen en is grotendeels Protestants. Ned. Herv. 63,7 pct, Geref. 14,3 pct.; in 1930 was 6 pct R.K. en onkerkelijk 11,3 pct. Bevolkingsdichtheid 100 per km2. De provincie is verdeeld in 34 gemeenten, waarvan de grootste Emmen is met 29.106 ha, tevens één van de grootste van Nederland. In de gemeente Norg ligt de vroegere Rijkswerkinrichting Veenhuizen (3 gestichten), thans openluchtgevangenis, in de gemeente Vledder de kolonie van Weldadigheid Frederiksoord, met een bekende tuinbouwschool (Gerard Adriaan van Swietenschool).

Middelen van bestaan

Drente is in hoofdzaak een landbouwland; hoewel nog lang niet alle grond in gebruik is genomen, is sedert de verdeling van de markegronden de oppervlakte woeste grond aanmerkelijk verminderd. In 1947 bestond ruim 75 pct (1931: 57 pct) van de oppervlakte uit cultuurgrond; de rest werd ingenomen door bos, erven, wegen en woeste grond. Van de oppervlakte cultuurgrond wordt 57,9 pct ingenomen door bouwland, 41,7 pct door grasland en 0,4 pct door tuingrond. In het „zandgebied”, dat ongeveer het centrale plateau beslaat, omvat het bouwland 57 pct van de oppervlakte cultuurgrond, het grasland 42,2 pct, tuingrond 0,6 pct. In dit deel van Drente is de oppervlakte woeste grond het sterkst verminderd. Het bouwland is meestal geconcentreerd op de essen, al worden thans daarbuiten ook tal van nieuwe ontginningen aangelegd. Het groenland ligt voor een belangrijk deel langs de rivieren. De bedrijven dragen alle een gemengd karakter. In de landbouw zijn de hoofdvruchten rogge, haver en aardappelen (meest consumptieaardappelen). In de gemeenten op de Hondsrug omvat het bouwland 82,1 pct van de oppervlakte, het grasland 17,8 pct en de tuingrond 0,9 pct. De woeste grond in dit gebied is vnl. gelegen op de Hondsrug. Rogge en aardappelen zijn hier de hoofdvruchten, eerst daarna volgen haver en voederbieten. Bij de echte veenkoloniën langs de monden van het Stadskanaal is de bij de vervening bloot gekomen dalgrond met behulp van veen, zand en kunstmest in een vruchtbare akkerbodem herschapen, zodat het landbouwbedrijf uitsluitend akkerbouw is en nog meer dan elders aardappelen (vnl. fabrieks-), rogge en haver de hoofdvruchten zijn. Grasland ontbreekt hier zo goed als geheel.

De noordelijke en zuidelijke delen van Drente zijn meer de gebieden van overwegende veeteelt en omvatten de kommen, waarin de rivieren van het centrale plateau samenvloeien. In het noordelijk randgebied van Drente, dat de gemeenten Peize, Roden en Eelde omvat, is van de oppervlakte cultuurgrond 35 pct bouwland, 62,9 pct weiland en 2,1 pct tuingrond (Paterswolde). De bedrijven zijn hier meestal gemengd, in het uiterste N. dikwijls uitsluitend veebedrijf. In de akkerbouw zijn rogge en haver de hoofd vruchten. Weinig minder sterk domineert het weiland (58,8 pct van de oppervlakte cultuurgrond) in de zuidelijke randgebieden van Drente (omvattende de gemeenten Havelte, Nijeveen, Meppel, Ruinerwold, De Wijk, Zuidwolde, Coevorden, Dalen en Schoonebeek). De grote veeteeltgebieden liggen vnl. bij Meppel en Coevorden. Vooral De Wijk heeft grote veebedrijven en veefokkerijen.

De veestapel van Drente, welke in de gebieden met gemengde bedrijven het sterkst ontwikkeld is, omvat vnl. rundvee en varkens. De schapenhouderij is in Drente van geen betekenis meer. De oppervlakte bos is in de laatste decennia aanzienlijk uitgebreid. Afgezien van de reeds oudere Emmer Dennen en de bossen bij Hoogeveen, strekken zich thans aanzienlijke bossen uit ten W. van Wijster, bij Exlo, en tussen Gasselte en Eext.

De industrie van de provincie Drente draagt voor een belangrijk deel een agrarisch karakter. De verbouw van fabrieksaardappelen, vnl. in de veenkoloniale gedeelten, gaf aanleiding tot de stichting van een aantal coöperatieve aardappelmeelfabrieken. Op de uitgebreide roggeverbouw berust de strocartonfabriek te Coevorden (part.) en de coöperatieve op Gronings gebied gelegen fabriek te Stadskanaal.

De landbouwbedrijven, die uitgezonderd in het zuiver veenkoloniale gebied een gemengd karakter hebben en waarmee dus veeteelt is verbonden, gaven ook het aanzien aan een uitgebreide zuivelindustrie. In 1948 telde Drente 57 (1937: 55) meest coöperatieve zuivelfabrieken, die te zamen ruim 273 millioen kg melk verwerkten, en Drente tot een van de belangrijke zuivelprovincies maken. Behalve een grote fabriek te Roden, liggen de grote bedrijven vooral in het Z.W. In het overige deel van de provincie zijn de zuivelfabrieken meest van kleinere omvang. Op de varkenshouderij berusten de grote exportslagerijen van Gieten en Assen en van een aantal kleinere.

Drente bevatte in 1931 nog ruim 15.000 ha onafgegraven hoogveen, vnl. in het Z.O. Een deel van dit hoogveen wordt vergraven tot fabrieksturf. De onderste darglaag van het veen wordt uitgebaggerd en gedroogd tot baggerturf of haardbrand, waarvan nog steeds belangrijke hoeveelheden naar Groningen en Friesland worden afgezet. De bovenste losse veenlaag (de bolster) wordt in de turfstrooiselfabrieken te Klazienaveen, Bargercompascuum, Amsterdamsche- en Schoonebeekerveld verwerkt tot turfstrooisel. Verder bevindt zich te Klazienaveen nog een puritfabriek, die de turf verwerkt tot ontkleuringskool.

Een deel van de Drentse industrie is, hoewel gelegen op Drentse bodem, geheel georiënteerd op het in de onmiddellijke nabijheid gelegen en evenwijdig aan de Drents-Groninger grens verlopende Stadskanaal. Hiertoe moet de grote glasfabriek te Nieuw-Buinen worden gerekend, gebaseerd op de (vroegere) onmiddellijke nabijheid van de vindplaats en gemakkelijke aanvoer van de brandstoffen. Voor het overige is de industrie van Drente geconcentreerd in de grotere plaatsen en draagt, behalve de bovengenoemde agrarische industrieën, meest een locaal karakter. Assen bezit als administratief en cultureel centrum van de provincie een aantal grotere drukkerijen, verder enige houtbewerkingsbedrijven, w.o. een borstelfabriek. Belangrijker is de houtindustrie van Hoogeveen, die met enige metaalindustrieën (machines en metalen voorwerpen) het industrieel karakter van de plaats bepaalt en houtzagerijen, timmerfabrieken, klompenmakerijen en borstelfabrieken omvat. Meppel bezit behalve houtbewerkingsbedrijven (w.o. meubelmakerijen en een borstelfabriek) een tweetal grotere wasserijen, een belangrijke metaalnijverheid, die vooral rijwielen vervaardigt; verder sigaren- en leerindustrie en een grote pharmaceutische fabriek. Verspreid over de provincie dienen nog te worden genoemd de tricotagefabriek te Emmen, de landbouwwerktuigenfabriek te Nieuw-Weerdinge, de kalkzandsteenfabriek te Smilde, de melkbussenfabriek te Tinaarloo en de textielfabriek te Orvelte. In de laatste jaren heeft zich vooral met het oogop de beschikbare werkkrachten een aantal nieuwe industrieën gevestigd, vnl. deel uitmakende van grote bedrijven elders in den lande. Met name vond deze vestiging plaats in de Z.O. Drentse veenstreken, zoals bijv. in Emmercompascuum, Valthermond, Zwartemeer (metaal), Emmen (confectie), Assen (metaal). Voorts is Schoonebeek de eerste en tot dusverre enige plaats in Nederland, waar aardolie wordt gewonnen, welke in de raffinaderijen te Pernis (zie Rotterdam) wordt verwerkt. In 1937 begonnen de proefboringen; in 1947 werd door de samenwerking van de Bataafsche Petroleum Maatschappij en de Standard Oil de Nederlandse Aardolie Maatschappij opgericht, die in 1948 een concessie verwierf voor een gebied dat 15.000 ha omvat. Sindsdien zijn er om Schoonebeek 75 putten geboord, waarvan er 10 niet-productief zijn gebleken. De olie bevindt zich op een diepte van 800-900 m, in een 25-30 m dikke oliehoudende zandlaag, waaruit zij moet worden opgepompt door middel van zgn. „ja-knikkers”, omdat niet voldoende aardgassen aanwezig zijn om de bronnen te doen spuiten. De totale productie levert ca 35 pct van het totale Nederlandse verbruik aan aardolieproducten.

De handel heeft nog grotendeels plaats op de weekmarkten in de verschillende plaatsen, vooral te Meppel, dat veel meer dan Assen het commerciële centrum van de provincie is, Hoogeveen, Coevorden en Assen. Belangrijk zijn ook de veemarkten, nl. die te Meppel (paarden en varkens), Hoogeveen (rundvee en varkens), Assen (rundvee en varkens), Coevorden (varkens) en Norg (paarden), terwijl ook de grote jaarmarkten, vooral de Zuidlaarder jaarmarkt (3de Dinsdag in October) dikwijls van ver buiten de provincie bezoekers trekken. Het N. en O. van de provincie zijn economisch zeer sterk op Groningen georiënteerd, het Z. en Z.W. meer op Meppel en Zwolle.

Verkeer

Behalve de kanalen vormen de spoorwegen Groningen - Hoogeveen - Meppel en de lijn van Zwolle over Coevorden naar Emmen (met zijtak naar Schoonebeek voor de afvoer van aardolie) belangrijke verkeersaderen. Onder de grote verkeerswegen moeten ook worden genoemd de oude weg over de Hondsrug van Groningen naar Coevorden en Emmen, waarvan zich bij de Punt de weg naar Assen en Meppel afsplitst en verder de weg Assen - Gieten - Bareveld, die de verbinding van de Groninger Veenkoloniën met het Z. vormt. Toeristenverkeer heeft Drente, ondanks het feit, dat het in zijn beboste oude dorpen en uitgestrekte heidevelden veel aantrekkelijks kan bieden, nog betrekkelijk weinig. Paterswolde en Zuidlaren zijn ontspanningsplaatsen voor Groningen en de Veenkoloniën, verder ligt tussen Hooghalen en Assen het circuit waarop elk jaar onder toenemende belangstelling de internationale Tourist Trophy („TT”, voor motoren) wordt verreden. Mede als gevolg van een dierenpark en een oudheidkundig museum ontwikkelt ook Emmen zich meer en meer tot een centrum van toerisme.

Bestuur

Aan het hoofd van de provincie staat de Commissaris der Koningin, bijgestaan door de Gedeputeerde Staten (6 leden) en de Provinciale Staten (35 leden). Voor de rechtspraak ressorteert de provincie onder het Hof te Leeuwarden; zij bezit een Arrondissements-rechtbank te Assen en Kantongerechten te Assen (1933 hiermee gecombineerd Hoogeveen), Meppel en Emmen.

PROF. DR H. J. KEUNING

Geschiedenis

Drente is zéér vroeg bewoond geweest, vermoedelijk doordat het een tussengebied vormde tussen de te lage streken en de al te zeer beboste hogere gebieden. De bijnaam „Nederlands Pompeji” was reeds aan Drente gegeven voordat in de twintigste eeuw prof. Van Giffen door zijn opgravingen en onderzoekingen het materiaal verschafte waaruit het oude beeld kan worden gereconstrueerd. Dat reeds zeer vroeg dit beeld een eigen karakter had, hangt vermoedelijk samen met het feit dat het Drentse zandgebied aan alle zijden was ingesloten door nagenoeg ondoorgankelijke moerassen, welke ook later het karakter der Drentse geschiedenis en der landstreek zelf sterk hebben beïnvloed. Nog steeds worden vele archeologische gegevens verzameld, ofschoon dit werk nu wordt bemoeilijkt doordat bijna geheel het gebied in cultuur is gebracht.

De omvang van Drente is destijds groter geweest dan die van de huidige provincie; met name was dat het geval in het Z.W. in het Fries-Overijselse grensgebied en in het N., waar de huidige stad Groningen met haar omgeving oorspronkelijk Drents was.

Hoe de oude naam „Thrianta” is ontstaan, is onzeker; sommigen stellen, dat Drente naast Twente het „derde” naast het „tweede” gebied is geweest, gezien uit Utrecht; Utrecht heeft in de Drentse geschiedenis reeds vroeg een grote rol gespeeld. De naam „Threant” komt het eerst voor in een oorkonde van 820, waar Drente nog „pagus” of „streek” heet. Er is ook sprake van Drente als graafschap; de hertogskroon boven zijn wapen dankt Drente aan het feit, dat het heeft behoord tot het hertogdom van hertog Gozelinus.

De rechten van het bisdom Utrecht over Drente, in wereldlijke zin, zijn in 944 in een oorkonde van koning Otto I omschreven als jachtrecht, in 1024 als grafelijke macht, en in 1046 wederom als grafelijke macht; tussen deze oorkonden in liggen schenkingen van bepaalde goederen. De bisschoppen van Utrecht zijn landsheer van Drente geweest totdat zij in 1522 hun gezag verloren door de krijgssuccessen van Karel van Gelre. De bisschoppelijke kerk te Utrecht heeft zeer veel invloed in Drente gehad, ten eerste kerkelijk — Drente behoorde tot het bisdom Utrecht — en gedurende vijf eeuwen ook wereldlijk. Drente dankt dan ook niet alleen zijn kerkelijke opbouw aan het bisdom — het Synodale recht of Seendrecht is in 1332 in een Seendbrief omschreven en ca 1450 vastgelegd — doch ook zijn rechtsopbouw — het eerste Landrecht is in 1412 vastgelegd — en zijn bestuursinrichting. De zending in Drente wordt vooral in verband gebracht met de zendelingen Liudger en Willehad.

De Utrechtse bisschoppen hebben een moeilijke strijd moeten leveren met de heren van Coevorden. Het kasteel van Coevorden, stellig een zeer oude sterkte, gelegen op „voorde”, waar men het moerasgebied aan de zuidgrens van Drente kon doorkruisen, is in de 12de eeuw door bisschop Harbert aan zijn broer Leffardus in leen gegeven, terwijl een andere broer Groningen kreeg. Sindsdien was een bijna voortdurende strijd tussen Utrecht en Coevorden gaande, waarin Coevorden dikwijls gebruik maakte van moeilijkheden van Utrecht met andere machten en met de Drentse bevolking; pas in 1395 werd de strijd beslist door de overgave van Reinold IV van Coevorden, in 1402 door een tractaat bevestigd (zie Coeverden, geslacht van), waarna bisschop Frederik van Blankenheim zich verder kon wijden aan de verzorging van zijn Drentse gebied; zie de komst van het Landrecht in 1412.

Het is nog niet geheel zeker, welk karakter de strijd heeft gehad, welke de Drentse bevolking in deze eeuwen van tijd tot tijd tegen Utrecht heeft gevoerd. Er zijn tekenen, welke er op wijzen, dat deze strijd samenhing met het verlangen der Drentse boeren, zich niet te onderwerpen aan het bisschoppelijke plan, alom in Drente „hoven” te vormen, welke het landbouwbeeld der dorpen sterk zouden moeten beïnvloeden. In elk geval heeft de Drentse boerenbevolking een daadwerkelijk aandeel gehad in de grote slag bij Ane (1227), waar het leger van bisschop Otto II totaal is verslagen. Oorkonden over de verhouding van de bevolking tot de bisschoppelijke landsheer doen zien, dat de strijd inderdaad veel agrarische en financiële vraagstukken betrof.

In de Drentse kring- of brinkdorpen ontmoet men sinds de 13de eeuw de „marke”, de agrarische gemeenschap, welke alle hoeven omsloot en welke tot heden — ook al zijn de meeste marken nu verdwenen — het karakter van het landleven en van het buurschapsleven in die dorpen heeft bepaald. Heel het oude Drentse leven was in handen van die markgenoten, de eigenerfden, die in de landbouw, in de kerk, in het rechtsleven en bijv. ook in jacht en visserij de uitsluitende bevoegdheden hadden; volgens sommigen is dat het gevolg geweest van juist de opstanden in de 13de eeuw en later. Het begrip hiervan doortrok dusdanig het Drentse leven, dat men ook in de jongere streekdorpen — waar men alleen de particuliere eigendom kende en niet de markgemeenschap, behoudens een enkel geval in het oostelijke veengebied — het begrip eigenerfde steeds gebruikte.

Voor het rechtsleven, voor het kerkelijke leven en voor het landbouwleven kende men de indeling van Drente in zes „dingspelen” — enkelvoud „dingspil” — welke vermoedelijk reeds zeer vroeg binnen de Landschap een eigen zelfstandigheid hadden gekend. Drente’s hoogste rechtscollege, de Etstoel, bestond uit afgevaardigden der dingspelen; het lagere rechtswezen, evenals de Etstoel in handen der eigenerfden, berustte op het dorpsleven; pas tegen de Franse tijd kwam in Drente verandering in het feit, dat de rechtszaak eigen boerenzaak was. De positie van de drost, vertegenwoordiger van de landsheer in recht en bestuur, botste hiermede dikwijls. Plaatselijk bestonden dikwijls botsingen tussen de schulte en de plaatselijke boerengemeenschap.

Uit de Etstoel, voorgezeten door de drost, scheidde zich gaandeweg een bestuursvergadering naast de rechterstaak af; zo ontstond in de 16de eeuw de „Landdag van Ridderschap en Eigenerfden, vormende de Staten van de Landschap Drenthe”, welke landdag werd geconsolideerd na 1600.

Nadat Drente in 1522 onder Karel van Gelre was gekomen, kwam het in 1536 onder Karel V. Toen deed in de Drentse geschiedenis de stadhouder zijn intrede. Een dier stadhouders was Rennenberg, die in 1580 — in hetzelfde jaar waarin Drente, zij het laat, de Unie van Utrecht tekende — door zijn verraad Drente met heel het N. in handen der Spanjaarden speelde, waaruit Drente pas werd verlost toen Maurits en Willem Lodewijk door hun serie overwinningen de bevrijding brachten; het is geen wonder, dat het lot van Drente, zonder stad en met dunne bevolkingsbezetting, steeds samenhing met het lot der vestingen Groningen, Coevorden, Steenwijk en in die tijd ook Lingen.

Onder het stadhouderschap van Willem Lodewijk heeft Drente zijn grote reorganisatie ondergaan. Er kwam een goed geregelde landdag, er kwam een college van drost en gedeputeerden, er kwam in 1614 een nieuw landrecht — later in 1712 voor het laatst vernieuwd —, er kwam in 1638 een Drentse Kerkenorde, er kwam een vast belastingstelsel en er werd zeer veel ontgonnen en gegraven en gebouwd. Slechts één aangelegenheid werd onbevredigend opgelost: Drente werd niet opgenomen in de Generaliteit en had dus geen aandeel in het bestuur der Republiek, wat tot heden een sterk omstreden punt in de literatuur is gebleven, en wat psychologisch van veel invloed op Drente is geweest; juist mede hierdoor bleef Drente tot in de Franse tijd een sterker gesloten geheel dan de meeste andere gewesten. Drente droeg wel bij in de lasten der Republiek. Drente koos zijn eigen stadhouder, gewoonlijk die van Groningen.

De oude sterke positie van de Kerk in het Drentse leven bleef ook na de Kerkhervorming (1598) bestaan; de Kerk was in het dorpsleven het middelpunt geworden en zij bleef dat ook nu. De Drentse Kerk tussen 1598 en 1798 kan men in menig opzicht Staatskerk noemen, daar bijna alle beslissingen lagen in handen van drost en gedeputeerden en van de landdag en daar steeds alle ambtsdragers lidmaat der Kerk moesten zijn.

In deze tijden van reorganisatie van het Drentse leven ging het middelpunt van het Drentse bestuurs- en rechtswezen van Coevorden over naar Assen, dat slechts bestond uit een nu gesaeculariseerd klooster met enkele dienstgebouwen en een paar hoeven en huisjes. Pogingen nu en later om Drente samen te voegen met Groningen of met Overijsel, faalden; zij stuitten af op het verzet der Drenten zelf.

Het rampjaar 1672 leeft in de Drentse geschiedenis voort door wat Rabenhaupt voor Coevorden deed, geholpen door de schoolmeester Meindert van der Tiemen. De volksbeweging in 1748 verliep in Drente kalm; ook nadien is niet sprake van zeer grote spanningen in het Drentse leven, waar nimmer grote tegenstellingen hadden bestaan en ook nu nog niet bestonden. Hoewel uiteraard ook Drente zijn aanloop naar 1795 kende, kan van „revolutie” nauwelijks worden gesproken.

In de Franse tijd werd Drente meermalen verknipt over buurgewesten, of als geheel bij een buurgewest gevoegd, soms met behoud, soms met afschaffing der oude Drentse instellingen; de herleving in 1814-1815 strookte volkomen met de wensen der bevolking, welke van 1795 tot 1813 zoveel mogelijk aan de oude instellingen had vastgehouden. Landrecht en Etstoel gingen echter in deze tijden verloren. Nadat Drente in 1796 voor het eerst de landsvergaderzalen betrad, gewende het zich meer en meer aan het zijn van een provincie als de andere, waarmee het dan ook alle verdere lotgevallen doormaakte. De Grondwet van 1814 noemde Drente nog „Landschap”; in 1815 was het ook in titel provincie. De tegenstellingen tussen de oude volksinstellingen en het oude volksrecht enerzijds en de Nederlandse staatsinstellingen en het Nederlandse recht anderzijds, zijn nog gedurende heel de 19de eeuw in Drente merkbaar; sporen zijn nog aanwezig.

De belangstelling voor de geschiedenis van Drente is in de laatste tijd sterk toegenomen, vooral na de oprichting van het „Drents Genootschap” (1945).

MR J. LINTHORST HOMAN

Lit.: Algemeen:

Johan Picardt, Korte beschryvinge van eenige antiquiteiten.... waar by gevoeght zijn Annales Drenthiae (1660); Hedendaagsche historie of tegenwoordige staat van alle volkeren, dl 23, Drenthe (1795); Magnin, Geschiedk. overzigt v. d. Besturen.... in Drenthe (3 dln, 1838-’50); Lijndrajer, Drente’s recht op sessie ter Generaliteit (1893); Oorkondenboek van Groningen en Drenthe (2 dln, I896-99); Drentsch Plakkaatboek (1912); H. Blink, Drente als economisch-geograf. gewest in ’t verleden en heden (1919); Drente. Een handboek voor het kennen v. h. Drentsche leven in voorbije eeuwen, onder red. v. J. Poortman, I (1943); J. Linthorst Homan, Geschiedenis van Drenthe (1947); J. Naarding, De Drenten en hun taal. Terreinverkenningen inzake de dialectgeografie van Drente (1948); A. Kleyn, De Drentse dorpen (1948); Oudheidkundig Bodemonderzoek in Nederland (Jubileumboek prof. van Giffen, 1948).

Bestuur en recht:

S. Gratama, Een Bijdrage tot de Rechtsgeschiedenis van Drenthe (1883); Oldenhuis Gratama, De Stadhouders van Drenthe (1867); B. Ebling, Geschillen over het Drostambt van Drenthe (1932); A. F. W. Lunsingh Meijer, De Rechtspositie van de eigenerfden in Drenthe (1934); J. Linthorst Homan, Het ontstaan van de Gemeenten in Drenthe (1934); Diverse uitgaven in de serie „Oud-vaderlandsche Rechtsbronnen”; I. H. Gosses, De organisatie van besturen en rechtspraak in de landschap Drente (1941); B. H. Slicher van Bath, Mensch en Land in de Middeleeuwen (2 dln, 1944); J. Westra van Holthe, De Drentse Ridderschap (1949).

Kerkelijk Leven:

diverse werken van Magnin; B. M. de Jonge van Ellemeet in het „Nederl. Archief v. Kerkgeschiedenis” van 1916, 1917, 1918; Joosting en Knappert, Schetsen uit de kerkelijke geschiedenis van Drenthe (1916); A. J. M. Arts, Het Dubbelklooster Dikninge (1945).

Landbouw:

Hyszeler, Boerenvoortvaring in de oude Landschap (1940); J. Poortman, Oud-Drentsch boerenleven (1941); Edelman, De geschriften van Harm Tiesing (1943); J. Linthorst Homan, Van kerspel tot gemeente, schets van de geschiedenis van de Drentsche gemeente Vledder (1938).

Volkskarakter:

K. van der Kley, Het Drentse Volkskarakter (1943, 2de dr. 1949). Voorts: Verschillende uitgaven van het Rijksarchief in Drenthe, van het Drents Genootschap en publicaties in de Nieuwe Drentse Volksalmanak.