Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Friedrich GOGARTEN

betekenis & definitie

Duits godgeleerde (Dortmund 13 Jan. 1887), was van 1917-1925 predikant te Stelzendorf in Thüringen, van 1925 af te Dorndorf a. d. S., tevens als privaat-docent aan de universiteit van Jena docerend.

In 1931 werd hij hoogleraar in de theologie te Breslau; van 1935 af hoogleraar te Göttingen.Hij is één dergenen, die aanvankelijk zeer dicht bij Karl Barth stonden, en met hem in de plaats van de liberale èn van de orthodox-positieve theologie een theologie des Woords en der openbaring wilden stellen. Gogarten leverde dan ook menige bijdrage in het tijdschrift der dialectische theologie zwischen den Zeiten. Hij heeft in het bijzonder gezocht naar het echte begrip der geschiedenis in voortdurende controverse met de geschiedenisbeschouwing van Ernst Troeltsch. Het historische is voor Gogarten niet transparant voor het bovenhistorische en eeuwige, neen, God is in de tijd en in de geschiedenis ingegaan. Tegenover de idealistische opvattingen heeft hij met Luthers realisme grote nadruk gelegd op de belijdenis van God de Schepper, die de mens op een bepaalde plaats stelt en in bepaalde creatuurlijke bindingen doet leven.

Zijn theologie werd steeds meer tot een theologie der scheppingsordeningen, gepaard aan al het conservatisme, dat een dergelijke theologie met zich pleegt te brengen. Van de critiek van het Evangelie bleef bitter weinig over. In de zomer van 1933 verklaarde Gogarten, dat voor de Duitsers de Wet Gods identiek is met de nomos van het Duitse volk. Deze overtuiging bracht Gogarten in de gelederen der zgn. „Duitse Christenen”, die de kerk in dienst wilden stellen van het nationaalsocialisme.

Een volledige breuk met Barth was het gevolg. In 1937 schreef Gogarten zelfs een „Streitschrift” tegen Barth, Gericht oder Skepsis.

PROF. DR G. C. VAN NIFTRIK

Bibl. (voorn, werken): Illusionen (1926); Ich glaube an den dreieinigen Gott (1926; over de verhouding van geloof en geschiedenis) ; Politische Ethik (1932); Die Verkündigung Jesu Christi (1948).

Lit.: G. Wieser, F. G. (1930); F. Schröter, Glaube u.

Geschichte, diss. München (1933); N. Balcä, Die Bedeutung G.’s und seines Kreises für die Pädagogik der Gegenwart (Weimar 1934); Th. Siegfried, Die Theologie der Existenz bei F.

G. und Rud. Brillmann (Gotha 1933); G. Rabes, Christentum und Kultur (Jena 1937); H. Thielecke, Die Krisis der Theologie (Leipzig 1938).

< >