(1, filosofie) heeft verschillende betekenissen. In de Middeleeuwen is realisme de opvatting, dat er aan de algemene begrippen een realiteit beantwoordt en dus niet enkel het bijzondere, individuele reëel is.
Men spreekt ook van begripsrealisme in tegenstelling tot nominalisme*, dat aan de algemene betekenis van de woorden (nomina) alleen subjectieve realiteit toekent. De strijd tussen (begrips)realisten en nominalisten gaat terug tot op Plato en Antisthenes. Van de laatste is de uitspraak: paard-heid (het algemene) zie ik niet, wel een paard. Het is kenmerkend voor het diepe verschil tussen de antieke en de middeleeuwse geest enerzijds en de moderne filosofie anderzijds, dat de term realisme ongeveer het tegenovergestelde is gaan betekenen. Hij duidt nl. tegenwoordig aan een denkwijze, die op het reële gericht is als een voorwerp, dat niet door het denken wordt tot stand gebracht en dat tegenover de drang om te kennen een onuitputtelijke rijkdom toont. Dit realisme is dus tegengesteld aan het idealisme*.
In een overwegend idealistische periode was in Duitsland O. Külpe er een vertegenwoordiger van. Zijn critisch realisme tracht door verwerking der gegevens het daaraan ten grondslag liggende reële te vinden en stelt zich tegenover het zgn. „naïef realisme”. In Frankrijk was het positivisme steeds realistisch, terwijl in de Angelsaksische landen de Engelsen G. E. Moore, A.
N. Whitehead (gest. 1950), S. Alexander en de Amerikanen Charles S. Peirce en Montague vertegenwoordigers zijn. Men spreekt van deze stromingen als Neorealisme.PROF. DR H. J. POS
Lit.: O. Külpe, Die Realisierung (3 dln, 1912); Nik. Hartmann, Metaphysik der Erkenntnis (1923); Montague, Perry e.a. in: The New Realism (1912); A. N. Whitehead, Process and Reality.
(2, beeldende kunst) is de benaming voor die kunstrichtingen, waarin de kunstenaar zijn inspiratie uitdrukt in een weergave van de actuele werkelijkheid, zoals deze zich aan zijn zintuigen of ervaring voordoet. Vanuit een formeel gezichtspunt verschilt het Realisme van het Naturalisme* hierin, dat bij het Realisme de nadruk valt op het universele, dat zich in het bijzondere, aan tijd en plaats gebondene, openbaart, terwijl het Naturalisme het bijzondere als het fundament der werkelijkheid laat zien. In de tweede helft van de 19de eeuw was vooral de laatste richting overheersend in de kunst. Terwijl in sommige perioden het Realisme overheerst, streeft men in andere meer naar het grijpen van een idee, die achter de objectieve verschijnselen ligt. De kunstenaar wijkt min of meer af van de waargenomen verschijningsvormen der actuele werkelijkheid om zodoende het abstracte, in hem levende wereldbeeld beter tot uitdrukking te kunnen brengen.
(3, literatuur) is in ruime zin de aanduiding voor de werkelijkheidsuitbeelding die getrouw de uiterlijke realiteit volgt. Deze nadere affiniteit tot het concrete, uiteraard gepaard gaande met zin voor het betrekkelijke, kenmerkt zich vaak door een minder idealistische houding. In deze zin is het realisme reeds aanwijsbaar in de Reinaert, in de schelmenroman, bij Bredero; het vormt zelfs een kenmerk van de Nederlandse letterkunde als geheel. In engere zin noemt men realisme die richting in de literatuur, die is opgekomen na en in reactie op de romantiek (eerste helft 19de eeuw). Zij werd o.a. gekenmerkt door sociale belangstelling (Ch. Dickens, Balzac, Gottfried Keller, Tolstoi; in Nederland: Beets, Cremer, Multatuli in zijn Woutertje Pieterse). Het ging over in het Naturalisme*, waarvan het niet scherp te scheiden valt.