Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Friedrich Gottlieb KLOPSTOCK

betekenis & definitie

Duits dichter (Quedlinburg 2 Juli 1724-Hamburg 14 Mrt 1803), vatte op 16-jarige leeftijd reeds het voornemen op, in een religieus epos het leven van de Messias te schilderen; de Engelse dichter Milton met zijn Paradise Lost stelde hij zich als voorbeeld. Nadat hij in 1745 naar de hogeschool te Jena vertrokken was om theologie te studeren, bewerkte hij aldaar in proza de eerste zang van zijn Messias. Het volgende jaar ging hij naar Leipzig, waar hij Cramer, Schlegel, Rabener, Zachariae e.a. leerde kennen, die de Bremer Beiträge redigeerden,waarin de eerste 3 zangen van de Messias in 1748 werden geplaatst.

Zij waren niet ondertekend, maar wekten groot opzien. In 1748 werd hij huisonderwijzer te Langensalza, waar hij genegenheid opvatte voor zijn nicht, Marie Sophie Schmidt, die hij als „Fanny” in zijn gedichten verheerlijkte. Uitgenodigd door Bodmer, op wie de Messias een diepe indruk had gemaakt, en teleurgesteld, daar zijn liefde niet beantwoord werd, begaf zich Klopstock die inmiddels reeds als lyrisch dichter van zijn grote gaven in een aantal oden blijken had gegeven, in de zomer van 1750 naar Zürich, waar hij slechts een half jaar vertoefde, daar het spoedig tot een verwijdering tussen hem en Bodmer kwam, omdat deze de jonge Duitser te werelds vond. Inmiddels had de Messias in Duitsland een heftige literaire strijd tussen voor- en tegenstanders (Gottsched) doen ontbranden. Klopstock nam een uitnodiging van Frederik V van Denemarken aan om te Kopenhagen, met een jaargeld van 400 thaler, de Messias te voltooien. Te Hamburg kwam hij in kennis met de later door hem als „Gidli” gevierde Margaretha (Meta) Moller. Hij huwde haar in 1754, doch zij stierf reeds in 1758; kort daarna bezorgde hij een uitgave van haar nagelaten geschriften. In 1763 verkreeg hij de titel van legatieraad. In 1770 verhuisde hij naar Hamburg, waar hij in het bezit bleef van zijn Deens jaargeld. Hier voltooide hij de Messias, waarvan de laatste 5 zangen in 1773 het licht zagen. In 1774 ging hij voor een jaar als gast van markgraaf Frederik van Baden naar Karlsruhe en keerde vervolgens met de titel van Hofraad en met een jaargeld naar Hamburg terug. Hier huwde hij in 1791 met zijn bloedverwante en vriendin, de weduwe Johanna Elisabeth von Winthem, geboren Dimpfel en bracht er de laatste jaren van zijn leven in steeds toenemende afzondering door. Hij werd op het kerkhof te Ottensen bij Hamburg naast zijn eerste vrouw Meta ter aarde besteld.Klopstock opende een nieuw tijdperk voor de Duitse dichtkunst. In zijn Messias gaf hij, in een tijd, toen het rationalisme nog de heersende stroming was, aan de poëzie haar gevoelsinhoud terug. In de brede kringen, die niet van het geloof vervreemd waren, gold hij als dè dichter en werd hij als de „Duitse Milton” vereerd. Hij verloste zijn vaderland van de alleenheerschappij der alexandrijnen, die hij door hexameters verving, en van de holle rijmelarij, waarvoor hij een tegenwicht leverde in zijn diepzinnige, rijmloze oden, die op de versmaat der Ouden geschoeid zijn. Zij zijn van grote invloed geweest op Goethe en andere dichters van zijn tijd en zijn in hun vrije vorm, doorvoelde taal en verheven inhoud van blijvende betekenis.

Bekende oden zijn: Der Zürcher See (1750), Die Frühlingsfeier (1759) en Der Eislauf (1764). Toen Klopstock in Kopenhagen de Oudnoorse mythologie had leren kennen, dichtte hij sommige oden om; zo werd de ode Auf meine Freunde (1747) tot Wingolf gescandinaviseerd (1767). Later begroette Klopstock de Noordamerikaanse vrijheidsoorlog en de Franse omwenteling als het morgenrood van een betere tijd en ontving hij van de Franse Nationale Vergadering het diploma van burger. Maar het verloop van deze revolutie vervulde hem met grote teleurstelling, die hij in krachtige oden uitsprak. Van weinig waarde zijn Klopstock’s treurspelen, waarin hij Herman de Cherusker verheerlijkte, de zgn. Bardiete (Die Hermannschlacht, 1769) en de drama’s, waarin hij Bijbelse onderwerpen behandelde (Der Tod Adams, 1757). Beter zijn Klopstock’s taalkundige geschriften. Zijn Fragmente über Sprache und Dichtkunst, zijn Gelehrtenrepublik (1774) en zijn Grammatische Gespräche verspreidden licht over de Duitse taal en dichtkunst, al vonden ook zijn regels omtrent taal en stijl geen algemene bijval.

Bibi.: Sämtl. Werke in 18 dln (1823-’30), dl 13-18: Sämtl. Sprachwiss. u. ästhet. Schriften hrsg. v. A. L. Back und A. R. G. Spindler; Werke in 10 dln (1844-’45); hrsg. v. F. Muncker in 4 dln (1887); Oden hrsg. v. F. Muncker und J. Pawel 2 dln (1889).

Lit.: F. Muncker, K., Gesch. seines Lebens u. seiner Schriften (2de dr., 1900); F. Strich, Die Mythologie in der deutschen Lit. von K. bis R. Wagner (1910); H. Wöhlert, Das Weltbild in K.’s Messias (1915); F. Gundolf, Hutten, K., Amdt (1924); A. Koster, K. und die Schweiz (1923); E. Kauszmann, Der Stil der Oden K.’s (1931); J. Böger, Bewegung als formendes Gesetz in K.’s Oden (1939).

< >