Nederlands dierpsycholoog (Breda 29 Apr. 1887), studeerde geneeskunde te Amsterdam, was lector aan de Vrije Universiteit voor biologie en alg. fysiologie, in 1919 hoogleraar aldaar, in 1925 hoogleraar te Groningen in fysiologie en histologie. Na voltooiing van zijn medische studie reisde hij in Engeland, Duitsland, Frankrijk, Italië en werkte o.a. in de laboratoria van Place, Sherrington, Langley, Verworn, Asher.
Hij publiceerde resultaten van zijn onderzoekingen in het zoölogisch station te Napels bij de Kon. Academie en verwierf de medaille voor een prijsvraag uitgeschreven door de medische faculteit der Universiteit van Amsterdam. Reeds sedert 1918 richt zich zijn belangstelling vooral naar dierpsychologische vraagstukken. Hij is lid der Pauselijke Academie voor Wetenschappen, sinds 1946 hoogleraar algemene theoretische psychologie te Utrecht, tevens buitengewoon hoogleraar te Nijmegen.Bibl.: naast talrijke tijdschriftart. en kleinere publicaties, de vlg. boeken: Gewoontevorming bij dieren, diss. Utrecht (1918); Psychologie der dieren (1920) (e.1.), in versch. talen vertaald; Leerb. der alg. physiologie (1927); Het spel van mensch en dier (1932), eveneens vertaald; Psychologie v. d. hond (1932), vertaald o.a. in het Zweeds; Sporthygiëne (1934); Die Weisheit der Ameisen; Reaktionszeit u. Schlagfertigkeit; Wezen en zin van de pijn (1940); Wege zum Verständnis der Tiere (Zürich 1939); Over de pijn (Utrecht 1943) enz.