Ned. rechtsgeleerde (16 Apr. 1896-23 Dec. 1935), werd in 1930 hoogleraar in het staats- en administratief recht van Nederland te Amsterdam. In zijn publicaties bewoog hij zich niet alleen op het terrein van het staats- en adm. recht, maar ook op dat der alg. staatsleer.
Treffend daarbij is niet alleen zijn buitengewoon grote, mede het detail omvattende, kennis van het Nederlandse, zowel als van het buitenlandse geldende recht, maar ook zijn grote historische belezenheid en kennis.Bibl.: Diss., Grondwetsherziening 1917 en 1922 (1925); Nagelaten geschriften (1936); Verspreide geschriften (1949); Nederlands aandeel in de ontwikkeling van het onzijdigheidsrecht gedurende den Wereldoorlog (i939> met lijst van zijn geschriften); Prae-advies Ned. Juristenver. (1935) over de taak van den Gemeenteraad en van Burg. en Weth.