bisschop van Roermond (Brussel 1609 - Madrid 28 Aug. 1673), was graaf van Brandeville, baron van Buzy enz. en diende eerst in het leger, nadat hij gestudeerd had aan verschillende universiteiten. Bij zijn doop hadden aartshertog Albertus en Isabella als peter en meter gefungeerd.
In 1648 gevangen genomen, ging hij na zijn bevrijding over tot de geestelijke stand en werd op 15 Mrt 1658 door den koning van Spanje tot bisschop van Roermond benoemd. Deze benoeming werd op 31 Mrt 1659 door den paus bekrachtigd. Wijl na de inneming van ’s-Hertogenbosch in 1029 daar geen bisschop meer mocht verblijf houden en daardoor het regelmatig bestuur van het bisdom onmogelijk was geworden, benoemde paus Alexander VII hem in 1664 tot vicaris-generaal van dit bisdom, omdat hij persoonlijk bij de Staten goed stond aangeschreven. Op 1 Febr. 1666 werd hij door Karel I van Spanje benoemd tot bisschop van Gent om 9 Juli van datzelfde jaar afstand te doen van de Roermondse zetel. Ter behartiging van de belangen van zijn bisdommen maakte hij een reis naar Madrid, waar hij overleed.Lit.: J. Habets, Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond, II, 494, 501; L. J. Rogier, Gesch. van het Katholicisme in N.-Nederl. in de 16de en 17de eeuw (1946), II ,647-649.