Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SPANJE

betekenis & definitie

Z.W.-Europese staat, beslaat verreweg het grootste gedeelte van het Pyrenese schiereiland en ligt tussen 36° en 43°47'40" N.Br. en 9°18' W.L. v. Gr. en 3°20' O.L. v.

Gr. Door zijn ligging in de nabijheid van Afrika vormt het in zekere zin een overgang naar dit continent.Spanje (Spaans: España, Latijn: Hispania) grenst in het N. aan Frankrijk, door de Pyreneeën van dit rijk gescheiden, aan de republiek Andorra en aan de Golf van Biscaye, in het W. aan de Atlantische Oceaan, aan Portugal en verder aan de Atlantische Oceaan, in het Z. aan de Straat van Gibraltar en in het O. aan de Middellandse Zee. Het heeft met de Balearen en de Canarische Eilanden (ongerekend de presidios in Noord-Afrika) een oppervlakte van 504.902 km2. De grootste afstand van N. naar Z. is 856 en van O. naar W. 1020 km. De grens met Frankrijk en Andorra beloopt 677 km, die met Portugal 987 km.

Kustgesteldheid.

Het Pyrenees Schiereiland vertoont in zijn kustvormen een nauwe aanpassing aan de bodemgesteldheid (zie hierna). De oostkust die zich van Kaap de Créus tot Kaap de Gata uitstrekt, is weinig geleed en bestaat uit grote, vlakke inhammen, waarvan de Golf van Valencia de grootste is, ingesloten door een vlakke, zandige duinenkust zonder havens, maar met visrijke lagunes (albuferas). Hetzelfde karakter draagt de kust ten Z. van Alicante tot Kaap de Palos, terwijl overigens de kusten van Kaap de la Nao tot Kaap de Gata, waar zich de uitstekende haven van Cartagena bevindt, steil zijn. Ook de zuidkust is van Kaap de Gata tot Tarifa steil en bezit slechts op weinige plaatsen kustvlakten, de aanspoelingen van de kustrivieren. Dan volgt tot de monding van de Guadiana een grotendeels vlakke kust, die tussen de mondingen van Guadalquivir en Guadiana, vooral langs de zandige laagvlakte van de Arenas Gordas, met tot 130 m hoge duinen bezet is. De N.W. en noordkust van Spanje is over de gehele afstand, van de Minho- tot de Bidassoamonding aan de Franse grens, onafgebroken steil.

Hier dringen bij de mondingen der rivieren smalle baaien, rias genaamd, diep het land binnen en vormen meestal uitstekende havens. Het talrijkst zijn zij tussen de Minho en Kaap Vares, dus aan de kust van Galicië. Helaas bezitten deze havens geen achterland; zij liggen te ver verwijderd van het midden van het land en worden van het binnenland door gebergten gescheiden. Betere spoorwegverbindingen hebben dan ook aan de havens van Gijon, Santander, Bilbao en San Sebastian aan de noordkust gunstiger ontwikkelingsmogelijkheden verschaft.

Bodemgesteldheid.

De bodem van Spanje bestaat voor bijna de helft uit een tafelland (Meseta), dat de gedaante heeft van een trapezoïde en een uitgebreidheid van ca 230.000 km2, en uit een hoger noordelijk en een lager zuidelijk deel bestaat. Het eerste omvat de hoogvlakte van León en Oud-Castilië (gemiddeld 700-900 m hoog), het iets lagere tweede die van Nieuw-Castilië en Estremadura (gemiddeld 600 m hoog), die door het Castiliaanse Scheidingsgebergte van elkaar gescheiden zijn. Beide hoogvlakten hebben een westwaartse helling, zodat ook de rivieren deze richting volgen, op het noordelijk gedeelte de Duero, op het zuidelijk gedeelte de Taag en de Guadiana. De steil naar zee afdalende noordhelling wordt gevormd door het Cantabrisch gebergte, dat vroeger ten onrechte als een westwaartse voortzetting der Pyreneeën werd beschouwd. Het is veel ouder dan de Pyreneeën, doch onderging eveneens de invloed van de Alpine plooiingsbeweging en valt in 2 delen uiteen, nl. het Asturisch-Cantabrisch gebergte (een ketengebergte met de Peña Vieja (2630 m) en de Peña Cerredo (2678 m), die tot de groep Picos de Europa behoren) en het Galicische massief, een onregelmatige verzameling van bergruggen, die in alle richtingen van een kern, de Gabeza de Manzaneda, uitstralen. — De oostelijke afhelling wordt gevormd door het Iberisch gebergte, uit een serie massieven van verschillende oorsprong, die in de Sierra de la Demanda en El Moncayo een hoogte van meer dan 2300 m bereiken, en in de Serrania de Cuenca een grillig bergland vormen. De zuidelijke begrenzing van de Meseta, nl. de Sierra Morena, is meer een erosiesteilrand dan een eigenlijk gebergte. Het Castiliaanse Scheidingsgebergte is een sterk versneden bergland, met een steilere zuid- en een flauwere noordhelling; het bestaat uit verschillende berggroepen (Sierra de Aredas, de Guadarramma, de Gata enz.), gescheiden door passen, die de beide hoogvlakten verbinden. — Van minder belang zijn de Montes de Toledo, in Nieuw-Castilië, die in de Sierra de Guadelupe een hoogte van 1736 m bereiken.

Aan verschillende zijden is de Meseta door een aantal vlakten omgeven. Tussen het Iberisch gebergte en de Pyreneeën ligt de vlakte van de Ebro, in het secundair een zeeboezem, doch in het tertiair door het zich vormende Catalaanse kustgebergte (Montseny 1745 m) afgesloten. Zij heeft een oppervlakte van ca 24.000 km2 en bestaat uit een kleiner N.W. en een groter Z.O. deel, het eerste een 300-400 m hoog plateau, het tweede meer een laagland, slechts ca 100 m boven de zeespiegel gelegen. Beide gedeelten bevatten vruchtbare gronden en kale steppen. Tussen de Sierra Morena en het Boetisch gebergte-systeem, waarvan de kern gevormd wordt door de Sierra Nevada (met de Mulhacén (3481 m) en La Veleta (3470 m) als de hoogste toppen) ligt de vlakte van Andalusië of het stroomgebied van de Guadalquivir, eveneens een voormalige zeearm. Zij heeft een oppervlakte van ca 14.200 km2 en bestaat uit het 475-160 m hoge, kleine bekken van de bovenloop der Guadalquivir en het vijfmaal zo grote bekken van haar midden- en benedenloop, dat door de Genil in twee ongelijke stukken gesplitst wordt.

Het oostelijke kleinere, de Campiña de Cordoba, is een tot meer dan 130 m hoge vlakte, het westelijke, de vlakte van Sevilla, een laagland, dat zich nergens hoger dan 80 m boven de oppervlakte der zee verheft. Ook het Z. van Estremadura, de westelijke afhelling van Nieuw-Castilië, is in sommige delen, zoals La Serena en de Tierra de Barrias, in feite een laagvlakte. Verder liggen rondom de Meseta en de andere gebergten nog een aantal kustvlakten, zoals de Campo de Gibraltar, de Hoija de Málaga, de Campo de Cartagena, de Huerta van Valencia, de Plana de Castellón enz. en in het N.O. de vlakte van Ampurdán.

Geologische gesteldheid.

Kristallijne leien en oudere sedimentgesteenten met kristallijne dieptegesteenten zijn vooral in Galicië, in de Meseta en in het Z.O. gedeelte van het Baetische gebergte, echter ook in de Pyreneeën en langs de kust van Catalonië ontwikkeld. Palaeozoïsche sedimenten, van het cambrium tot het carboon, worden gevonden op de grens van Galicië en Asturië en in het Cantabrisch gebergte, evenals in plooien in de Z.W. Meseta naar het N.O. tot de Guadalquivir. Het carboon is in León en Asturië als kolenkalk, in de Sierra Morena als kulm ontwikkeld en bevat hier, evenals bij Sevilla, steenkolenlagen. De jongste carboonlagen liggen in de Meseta en in Asturië discordant op de oudere carbonische afzettingen, evenals de sedimenten van trias, van jura en van krijt. De laatste formatie vormt, voor een deel begeleid door nummulietenkalk, ook het grootste gedeelte van de Pyreneeën en van het Cantabrisch gebergte.

Tertiair (op vele plaatsen steenzout bevattend) en pleistocene afzettingen bedekken verreweg het grootste gedeelte van de beide centrale plateau’s en zijn ook in de bekkens van Ebro, Guadalquivir, de middenloop van de Guadiana en de Taag verbreid. Van eruptiefgesteenten vindt men porfier (in de Sierra Morena en bij Almaden), porfieriet (in de Sierra Guadarrama), diabaas en melafier (ten N. van Sevilla en aan de zuidrand van de Pyreneeën tussen Barcelona en Bilbao), lipariet, trachiet, andesiet en bazalt (tussen Cabo de Gata en Cabo de Palos in het oostelijk gedeelte van de Sierra Morena en op de uit tertiair, krijt, jura en trias opgebouwde Balearen).

Wateren.

De afwatering gaat gedeeltelijk naar de Atlantische Oceaan, gedeeltelijk (voor 2/3 des lands) naar de Middellandse Zee. De waterscheiding tussen die beide delen ligt hoofdzakelijk op plateau’s en wordt niet door hoge bergketens gevormd. Naar de Atlantische Oceaan gaan o.a.: de Duero, de Taag (Tejo), de Guadiana en de Guadalquivir en naar de Middellandse Zee o.m. de Ebro (met de Jalón), de Júcar en de Segura. De kustrivieren van de noordkust zijn, in weerwil van haar geringe lengte, over haar benedenloop bevaarbaar: de Bidassoa, de Deva, de Nervion, de Besaya, de Nalon en de Rivadeo. De rivieren aan de westkust zijn wel is waar langer, maar meestal niet bevaarbaar: de Tambre, de Ulla en vooral de Minho. Aan de zuidkust is er slechts één over haar benedenloop bevaarbaar, nl. de Guadalete. Ook de lange oostkust heeft slechts twee bevaarbare kustrivieren: de Segura en de Llobregat.

Grote meren zijn er alleen in het Z. en aan de Z.O. kust; de strandmeren Albufera en Mar Memor en de Laguna de la Janda in de nabijheid van de Straat van Gibraltar. Kleinere zouthoudende meren vindt men in de provincies Saragossa en Granada. Talrijk zijn de minerale bronnen. De warmste is de Fuunte de León te Caldas en de Mombuy in Catalonië (67 gr. C.).

Klimaat.

Naar het klimaat laat Spanje zich in vier zones onderscheiden, al kan men dan zeggen, dat het grootste deel tot het Cs-type van Köppen is te rekenen (zie klimaat), het N.W. tot het Cf-type. Het binnenland heeft een streng vastelandsklimaat (Csa) met sterke temperatuurverschillen en grote droogte in de zomer. Na een lange winter met langdurige vorst en grote hoeveelheden sneeuw volgt op een korte lente de gloeiend hete zomer (dikwijls meer dan 40 gr. C.); einde Sept. begint een aangename herfst (tot midden Nov.). De maxima en minima van temperatuur bedragen te Madrid gemiddeld 40 gr. en −7 gr. C., te Ciudad Real 42 gr. en −7 gr.

C. De meeste regen valt in lente en herfst (gemiddeld 370 mm).

De noord- en N.W. kust hebben in het algemeen een Cfb-klimaat met een matig warme zomer en een zachte winter, sterke bewolking en overvloedige regen, dikwijls stormen uit het N. en N.W., zelden vorst en sneeuw. De zuidkust nadert het klimaat van Noord-Afrika en heeft in de lage gedeelten hete, droge zomers en warme, vochtige winters, terwijl de gebergten zich bij het binnenland aansluiten. De heetste streek is de kust van Gibraltar tot Alicante (suikerriet, palmen) en het dal van de Guadalquivir; te Malaga is de temperatuur in Jan. gemiddeld 12,7 gr., in Juli 26,8 gr. C., het gemiddelde minimum 2 gr. en het maximum 40 gr. C. In Murcia zijn de gemiddelde uitersten: −3 gr. en 41 gr.

C. Alleen in het N.W. en aan de noordkust valt ook in de zomermaanden altijd nog wel voldoende regen (Santiago: Juli 50 mm, Jan. 200 mm). In Sevilla regent het gemiddeld 56 dagen. Plaatselijke winden zijn hier de Terral en de Leveche (de „sirocco” van Spanje). De oostkust bezit een typisch Middellandse-Zeeklimaat, d.i. het Csa-klimaat volgens Köppen. Te Barcelona bedraagt de temperatuur in Jan. gemiddeld 8 gr., in Juli 26,3 gr.

C. Te Barcelona valt 540 mm regen op 68 dagen, te Zaragoza 33 mm op 64 dagen. Ten N. van de Ebro treedt somtijds de mistral op.

Hoewel dus het grootste deel van Spanje een Cs-klimaat bezit, zijn er bepaalde gebieden, waar in verhouding tot de temperatuur de neerslag zo gering is, dat daar beter van een BS-klimaat kan worden gesproken. Dit zijn dan ook de steppengebieden van Spanje, die vnl. met halfagras en espartogras zijn begroeid, en soms ook zoutsteppen zijn. De grootste steppengebieden zijn: Los Monegros, een 280 km lange strook langs de Ebro in Aragon, en La Mancha in Nieuw-Castilië; kleinere steppengebieden vindt men in Catalonië (Lérida), León, Valencia en Murcia, en in Andalusië (Ecija-Malaga, en omgeving Guadix, Baza en Mancha Real). Grote overeenkomst met deze steppen hebben de strandmoerassen en de zouthoudende moerassige laagvlakten (marismas) van onderscheiden streken, vooral de streek Las Marisma langs de linkeroever van de Guadalquivir tussen Utrera en San Lucar de Barrameda.

Plantenkleed.

Spanje vormt met Portugal een dank zij grote verschillen in klimaat, hoogte en bodemgesteldheid zeer rijke botanische provincie, waarin de mediterrane flora over grote uitgestrektheden domineert, maar die ook veel verwantschap vertoont met West- en Centraal-Europa. Dank zij de geïsoleerde ligging is het percentage endemische soorten zeer hoog en de bosflora omvat meer boomsoorten dan in enig ander Europees land, hoewel slechts 5 pct van het gebied bebost is.

Veel bos vindt men in de dalen van de Pyreneeën; in de laagte loofbos als dat van Centraal-Europa met vooral eik, es en kastanje, maar ook mediterrane soorten als de laurier, de aardbezieboom en Viburnum Tinus; hoger naaldbos uit de gewone den en spar, voorts Pinus nigra en Abies alba. De rijke bergflora heeft vele soorten gemeen met de Alpenflora, maar telt ook vele endemische. Zuidwaarts gaande komt men op het uitgestrekte tafelland, dat het grootste gedeelte van Spanje inneemt. Het noordelijke deel, met slechts bomen als iep, populier, els en wilg langs de rivieren, heeft een voldoende regenval voor de cultuur van granen als tarwe en gerst.

De omgeving van Madrid en Toledo is bepaald woestijnachtig met een vaak zoute bodem en een armelijke vegetatie uit soorten van Atriplex, Salsola, Plantago, Gypsophíla, Lepidium, Sonchus, Lavatera en Leguminosen. Het zuidelijke plateau heeft een veel beter klimaat en hier ziet men olijvenbossen, de wijnstok, vijg, perzik, abrikoos, granaatappel, op beschutte plekken ook sinaasappels, voorts uitgestrekte bossen van de Kurkeik. In de kuststreken, vooral in het Z., heeft men de meest geschikte voorwaarden voor een subtropische vegetatie. Naast de gewone producten van het mediterrane gebied kweekt men er rijst, katoen en dadelpalm en alom ziet men Eucalyptus, Schinus molle en de uit Amerika ingevoerde Agave en Opuntia. In het uiterste Zuiden vindt men naast cultuur van allerlei Citrus-soorten zelfs die van banaan en suikerriet. Struikvegetaties spelen in de drogere delen van het Spaanse landschap een grote rol. In het koelere Noordwesten vindt men uitgestrekte heidevelden uit Erica-soorten, maar algemener zijn formaties uit houtige Labiaten als de lavendel en de rozemarijn, soorten van Cistus en van brem (Cytisus, Genista, Spartium). Vermelden wij ten slotte de bossen van de Hulsteik op de bergen van het zuiden, de Oleander, die men daar algemeen langs de rivieren vindt, de Abies Pinsapo, een endemisme van de hogere bergen van Zuid-Spanje, en de soorten van den, die karakteristiek zijn voor de kuststreken, nl. Pinus Pinea, P. Pinaster en P. halepensis.

PROF. DR TH. J. STOMPS

Lit.: M. Willkomm, Pflanzenverbreitung auf der iberischen Halbinsel (Die Vegetation der Erde, Bnd I, 1896).

Dierenwereld.

In de bergen van Noord-Spanje leven gemzen, wilde geiten (die ook in de gebergten van Zuid-Spanje voorkomen), en de watermol (Galemys pyrenaicus), die overigens alleen van de bergen in Portugal bekend is. In Zuid-Spanje leven enige dieren van Afrikaanse herkomst, zoals de ichneumon en de civetkat. Deze laatste komt ook in Noord-Spanje en in Zuid-Frankrijk voor. Bekend zijn de apen, die de rots van Gibraltar bewonen. Onder de vogels vallen gieren op. Een blauwe gaai-soort (Cyanopica cyanus) is in Europa alleen van Zuid-Spanje en Portugal bekend.

Onder de reptielen noemen wij een gecko, een zoetwaterschildpad en een landschildpad. De gewone adder komt in Noord-Spanje voor, terwijl een andere soort het overige deel van dit land bewoont.

PROF. DR L. F. DE BEAUFORT

Bevolking.

Spanje telt (1952) inclusief de Balearen 28.306.000 inw. De bevolking neemt ten gevolge van de hoge kindersterfte (1950: 69,4 p. 1000 levendgeborenen) en het aantal emigranten (1846-1932: 4.653.000, in 1947: 15.250) slechts langzaam toe, ondanks het hoge geboortecijfer van 20,1 per 1000. De emigratie was vooral gericht op Argentinië, Uruguay, Brazilië, Cuba en Mexico; zij omvatte tot 1935 jaarlijks meer dan 15.000 personen, doch is sedertdien aanzienlijk teruggelopen en heeft eerst in 1947 haar oude peil weer bereikt.

Spanje telt (1950) 2 steden met meer dan 1 millioen inw. en 21 met meer dan 100.000 inw. nl.:

Madrid 1.511.695

Barcelona 1.285.920

Valencia 534.866

Sevilla 390.755

Málaga 295.757

Zaragoza 271.587

Bilbao 235.508

Murcia 220.290

Granada 174.663

Córdoba 164.415

Las Palmas (Canarias) 151.411

Palma de Mallorca 140.966

Vigo 139.170

Valladolid 130.475

La Coruña 129.562

Cartagena 120.208

San Sebastián 116.285

S Cruz de Teneriffe 108.657

Alicante 107.596

Santander 107.226

Gijón 107.156

Jerez de la Frontera 107.040

Oviedo 106.825

De bevolking is zeer ongelijk over het land verdeeld. Het dichtst bevolkt zijn de provincies Vizcaya en Barcelona (resp. 236 en 246 per km2). Valencia, Catalonië, Andalusië, Galicië en de Baskische provincies zijn in het algemeen dicht bevolkt; daarentegen tellen verschillende provincies op de Meseta en in Aragon nog geen 20 inw. per km2.

De Spaanse natie is een mengsel van verschillende volkeren. Bij de oude Iberiërs, met wie zich reeds vroeg de Kelten tot één volk, de Keltiberiërs, verenigden, voegden zich eerst Phoeniciërs en Carthagers, daarna Romeinen, sedert de volksverhuizing Goten, Vandalen en Sueven, later nog Joden en Arabieren. De in het algemeen lichamelijk goedgebouwde Spanjaarden zijn middelmatig lang en hebben zwart haar. De vrouwen ontwikkelen zich vroeg, verouderen echter spoedig. De Spanjaard is moedig en vervuld van nationale trots, maar wraakzuchtig, niet zelden dweepziek en traag.

Godsdienst.

Er zijn slechts ca 30.000 niet-Katholieken: o.w. (1946) ca 3500 Protestanten (voor 1933 vindt men 20.000 Protestanten opgegeven, verdeeld over 166 gemeenten) en ca 4000 Joden. Voor de leiding van de geestelijke aangelegenheden der R. Katholieken zijn er in Spanje 9 aartsbisschoppen en 62 suffragaan-bisschoppen. In 1946 waren er totaal 23.763 parochiegeestelijken, 1068 kloosters met 22.798 monniken en 409 met 54.418 nonnen. In 1946 behoorde 0,36 pct van de totale bevolking tot de geestelijke stand.

Onderwijs.

Wat geestelijke ontwikkeling betreft, vertoont het Spaanse volk ten gevolge van de eeuwenlange geestelijke onderdrukking nog een grote achterstand. In 1947 bedroeg het analphabetisme 20,8 pct van de bevolking boven 5 jaar. In 1857 werd leerplicht ingesteld, doch in 1932 was slechts 51,7 pct van de leerplichtige kinderen op een school ingeschreven, in 1946 61 pct. Het verplichte lager onderwijs beschikte in 1947 over 54.055 scholen (de bewaarscholen inbegrepen), waarvan ca 5170 particuliere, meest in handen van kloosterlingen. Tot de middelbare scholen behoren de sedert 1845 in plaats van de vroegere Latijnse scholen gekomen „instituten” (institutos de segunda enseñanza) met een zesjarige cursus. Er zijn (1948) 119 dergelijke instituten.

Zij leiden op voor de hogescholen. Daarnaast bestaan de colegios (1948) 910 (bijna de helft onder leiding van geestelijken) of particuliere opleidingsscholen voor de universitaire en speciale studiën die ca 60 pct van alle middelbare schoolleerlingen tellen. Spanje bezit 12 universiteiten met (1948) 46.926 (o.w. 13 pct (1930: 6,3 pct) vrouwelijke) studenten. Aan zeven universiteiten is een notariaatsschool verbonden. Van de 12 universiteiten hebben 5 slechts 3 faculteiten; zij dienen vnl. voor de lerarenopleiding. De modern ingerichte centrale universiteit telt ruim 32 pct van het totaal aantal ingeschreven studenten.

Hogere inrichtingen voor technisch onderwijs zijn o.a. een school voor architectuur en een voor ingenieurs te Madrid. Tot de speciale hogescholen en vakscholen behoren: de bisschoppelijke theologische seminaria, zeevaartscholen, landbouwscholen, de bosbouwschool in het Escorial, veeartsenijscholen, de mijnbouwscholen te Madrid en Almadén, industriescholen, kunstscholen, handelsscholen, het blinden- en doofstommeninstituut en de nationale school voor muziek en declamatie te Madrid. De wetenschappelijke ontwikkeling wordt verder bevorderd door 50 openbare bibliotheken, waarvan de nationale bibliotheek te Madrid en die van het Escorial de voornaamste zijn, door musea, archieven enz. De belangrijkste verzamelingen voor geschiedenis en kunst zijn: de beide staatsmusea voor schilderijen en beeldhouwwerken, de wapenverzameling, het archaeologische en het natuur-historische museum, alle te Madrid, en de drie staatsarchieven te Simancas, Barcelona en Sevilla. Plantentuinen zijn er te Madrid, Barcelona en Valencia, astronomisch-meteorologische observatoria te Madrid en San Fernando.

Middelen van bestaan.

Spanje vertoont het beeld van een staat, die sedert zijn grote koloniale tijd bij de wereldontwikkeling ten achter is geraakt en zich daarna niet meer volledig heeft kunnen herstellen, ook in economisch opzicht niet. Oorzaken hiervan moeten o.m. gezocht worden in de nog steeds half-feodale vorm van het grondbezit, gepaard aan een grote mate van absenteïsme en een onrationeel gebruik van een groot deel van de potentiële cultuurgrond als jachtterrein of stierenweide; en verder in de achterlijke landbouwmethoden, mede voortvloeiend uit een conservatieve levenshouding der agrarische bevolking, die met 57 pct het grootste deel der beroepsbevolking vormt. Jaren van verwaarlozing tijdens de Burgeroorlog en Wereldoorlog II hebben de landbouw nog verder achterop gebracht en sedert 1945 moeten met Amerikaanse dollarhulp grote graanhoeveelheden geïmporteerd worden om de nationale voedselproductie te hulp te komen.

Ook mijnbouw en industrie (25 pct der beroepsbevolking) kampen met een achterstand door een verouderde apparatuur, een van boven opgelegde autarkie en de onmogelijkheid om in voldoende mate buitenlands kapitaal aan te trekken. De staat beheerst enerzijds door een streng gereglementeerde economische en sociale organisatie het gehele economische leven, kan anderzijds door zwaar drukkende bewapeningslasten (1951: 55 pct van de begroting) slechts geringe bedragen voor grondige verbeteringen reserveren. Onder dit algemene aspect dienen de hieronder volgende specificaties te worden bezien.

Landbouw.

Onder de middelen van bestaan neemt de landbouw de eerste plaats in, is echter, niettegenstaande de gunstige voorwaarden, nog zeer achterlijk. Van de bodem wordt 10 pct als beslist improductief opgegeven; 35 pct is zeer improductief en kan alleen hier en daar als natuurlijke weide dienst doen, 45 pct is bruikbaar, doch ontvangt te weinig water, terwijl 10 pct in alle opzichten voor de landbouw geschikt is. Ten aanzien van de in gebruik zijnde cultuurgrond dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de bevloeide (regadio) en onbevloeide gronden (secario), waarvan de oppervlakten zich verhouden als 1:16.

De bevloeide gronden treft men wel aan in de Huerta van Valencia, waar een eeuwenoude organisatie (sinds de 13de eeuw) t.a.v. de bevloeiing bestaat, in de provincies Murcia en Alicante (Murcia, Lorca e.a.), in de Vega van Granada en andere plaatsen in Andalusië, en in Aragon langs de Ebro. Terwijl in de huerta van Valencia, en ook elders op bevloeide gebieden de landbouw meer het karakter van tuinbouw draagt, en als zodanig groenten, meloenen, tomaten, knoflook enz., en boomvruchten (citrusvruchten, perziken) en in de omgeving van Malaga zelfs katoen en suiker levert, draagt de landbouw op de Secano meer het karakter van een monocultuur. Graan, vnl. tarwe en gerst en enige peulvruchten vormen het hoofdgewas in Oud-Castilië; in Nieuw-Castilië zijn dit tarwe, gerst en wijn. In Galicië, en verder oostwaarts tot in de Baskische provincies en Navarre overheersen gemengde bedrijven met — onder invloed van de grotere vochtigheid — uitgestrekte weidegronden, en met een akkerbouw, die verschillende gewassen (vooral rogge) voortbrengt. Naast dit algemene karakter van de landbouw mogen enkele gebieden worden genoemd, die zich in het bijzonder op de verbouw van enkele gewassen hebben toegelegd (soms zelfs in de vorm van een monocultuur).

Rijst wordt in het groot slechts verbouwd in de provincie Valencia die 65 pct van de totale productie levert. Het verbouwen van aardappelen is alleen van betekenis in Coruña (20 pct van de oppervlakte cultuurgrond). Maïs wordt vnl. verbouwd in Galicië en Asturië, die de helft van de productie leveren. Espartogras, dat in de prov. Almería 43 pct van de oppervlakte beslaat wordt voor vlechtwaren en papierfabricage gebruikt en ook in grote hoeveelheden vooral naar Engeland uitgevoerd. Van grote betekenis is de teelt van vruchten.

Naast de fruitsoorten van Midden-Europa, in het bijzonder appels, abrikozen en perziken, wal- en hazelnoten, en de edelkastanje (in hele bossen) die vooral in het N. voorkomen, groeien in de zuidelijke provincies de meest verschillende zuidvruchten (sinaasappels, citroenen, granaatappels, vijgen, amandelen, dadels, johannisbrood en bananen). De citruscultuur (in de prov. Castellón met 33 pct van de oppervlakte cultuurgrond), is vnl. in het Z.O. geconcentreerd. Vooral sterk is de concentratie van de olijventeelt, die in de prov. Jaen 46 pct van de oppervlakte cultuurgrond inneemt (in sommige gemeenten zelfs meer dan 90 pct), in Córdoba 32 pct, voorts in de prov. Sevilla en Malaga.

Een tweede centrum van de olijvencultuur ligt in het N.O. (Lérida en Tarragona). In de provincie Valencia worden ook aardnoten verbouwd, waaruit een goedkope olie wordt bereid.

LANDBOUWPRODUCTIE (× 1000 ton)

1934/’38 1948 1950

Tarwe 4 364 2 432 3 380

Gerst 2 394 1 425 1 500

Haver 670 402 500

Rogge 551 367 560

Rijst 293 235 240

Aardappelen 4 954 2 702 3 000

Sinaasappelen 1 044 834 970

Olijven (olie) 353 149 194

Wijn (× 1000 hl) 19 260 14 184 15 680

Suiker (biet en riet) 2 346 2 131 1 647



Wijnbouw.

De door de wijnbouw gebruikte oppervlakte is het grootst in de prov. Barcelona (46 pct van de oppervlakte), Tarragona en Valencia; verder is hij als tweede gewas belangrijk in de prov. Ciudad Real en Madrid, waar hij resp. 14 en 13 pct van de oppervlakte in beslag neemt. Daarnaast vormen ook verse druiven een uitvoerartikel. Belangrijk is de cultuur van rozijnen in de provincies Alicante en Malaga.

Spanje is, na Frankrijk en Italië, het belangrijkste wijnland van Europa. De met wijngaarden bebouwde oppervlakte is 1,5 millioen ha, de gemiddelde jaarlijkse oogst bedraagt (1947-1951) 15,5 millioen hl. De voornaamste wijngebieden liggen in het O. en Z. In het O. is Catalonië het belangrijkst. Verder naar het Z. de provincies Castellón, Valencia en Alicante, waar men grote hoeveelheden rode en witte wijnen maakt. In de provincies Toledo, Albacete en Ciudad Real vindt men het grootste wijngebied van heel Spanje, de Mancha.

Geheel in het Zuiden maakt men de Malaga en in Andalusië de Sherry, de edelste wijn van Spanje. Rode en witte zoete wijnen maakt men in grote hoeveelheid in de omgeving van Valencia, Tarragona en Alicante. Men vindt er geen wijnen van hoge klasse bij. Een goede rode tafelwijn is de Rioja, afkomstig uit een streek in het N. van Spanje, ruim 100 km ten Z. van Bilbao.

Veeteelt.

De veeteelt vormt nog steeds een belangrijk middel van bestaan. De beste paarden zijn de Andalusische en daarvan weer die van Córdoba. Grote zorg wordt besteed aan de teelt van muildieren en ezels, die in groot aantal worden uitgevoerd. Vooral in de noordelijke provincies houdt men zich met runderteelt en in verband daarmee met zuivelbereiding bezig; ook dienen de runderen hier als trekdieren; slachtossen worden naar Engeland uitgevoerd. De voor stierengevechten vereiste stieren worden vooral in Navarra, in de Sierra Guadarrama, Sierra Morena en aan de Guadalquivir gefokt. De schapenteelt, waarvoor vaak speciale trekwegen (Cañadas) naar de winterweiden van Estremadura waren gereserveerd, is thans in hoofdzaak sedentair; de schapenkudden zijn het talrijkst in de prov.

Caceres, Badajoz en Albacete. De schapenteelt, eens de eerste der wereld en een bron van grote inkomsten, neemt af. Varkensteelt wordt op grote schaal in Estremadura en in de steeneikenbossen van Asturië uitgeoefend (uitvoer van hammen, worsten en borstels). Van pluimvee worden vnl. kippen, in Estremadura en Andalusië ook kalkoenen, geteeld; eieren vormen een belangrijk nationaal gerecht.

Bedrijfsvormen en bedrijfsgrootten zijn zeer ongelijk verdeeld. Kleine bedrijven treft men vooral in het vochtige Noorden, van Galicië tot Navarra. Vele bedrijven zijn hier eigendom of familiebezit. Galicië is het land van de minimifundia, dwergbedrijven kleiner dan 1 ha, die geen voldoende bestaan kunnen opleveren, waardoor vooral uit Galicië sterk wordt geëmigreerd. Ook de intensieve bedrijven in de geïrrigeerde gebieden van Valencia, Granada enz. hebben slechts een geringe omvang. Op de hoogvlakte van Oud-Castilië hebben de bedrijven een normale omvang van 10-20 ha.

Grote bedrijven (soms van meer dan 500 ha, zgn. latifundia) treft men vooral aan in Nieuw-Castilië, Estremadura en Andalusië. Zij vinden hun oorsprong in de grote complexen grond, die tijdens de reconquista aan de adel, de Kerk en de geestelijke ridderorden werden geschonken. Deze bedrijven worden zeer extensief gedreven, en grote oppervlakten zijn hier in gebruik voor de olijvencultuur. Een sterke seizoenswerkloosheid is kenmerkend voor deze delen van Spanje.

VEESTAPEL (× 1000 stuks)

1935 1939 1948

Paarden 598 592 607

Muilezels 1 006 1 117 1 079

Ezels 1 153 805 747

Rundvee 3 160 3 738 3 300

Schapen 19 370 19 093 25 023

Geiten 4 525 6 692 4 222

Varkens 4 773 6 942 2 688

Pluimvee — 28 292 18 093

Visserij.

Visserij wordt vooral uitgeoefend op sardines, jurel (voorn), kabeljauw, ansjovis en tonijnen. De vissersvloot telt (1949) 40.160 vaartuigen en is vnl. geconcentreerd langs de Atlantische kust (Vigo, la Coruña, Pasajes, Cadiz). Een groot deel van de opbrengst wordt verwerkt in de visconservenindustrie (vnl. in Galicië) die aan 72.000 personen werk geeft, de visserij zelf aan 197.000 personen (1948).

Bosbouw.

Ten gevolge van de verwaarlozing en het roekeloze kappen der particuliere en staatsbossen is nog slechts ca 10 pct-15 pct van de oppervlakte met hout bedekt. Het belangrijkste naaldhout vormt de pijnboom; de voornaamste loofbomen zijn de eik, rode beuk, kastanje, olm en olijfboom, die vooral in Andalusië gehele bossen vormt. In Catalonië groeien de voor de handel belangrijkste bomen het best, zoals kastanjes (voor duigen), walnootbomen (voor houten hoepels) en kurkeiken, welke laatste wegens het kurk, de als looimiddel gebruikte bast en het voor houtskool uitstekend geschikte hout der takken, een ruime opbrengst opleveren. Behalve in Catalonië vindt men deze boomsoort in Estremadura, Andalusië en Valencia. De jaarlijkse productie aan kurk bedraagt 20 tot 30.000 ton. De herbebossing wordt zeer bevorderd. In 1948 bedroeg de houtproductie 2,5 millioen m3, waarvan 67 pct dennenhout voor de mijnen.

Mijnbouw.

Spanje is rijk aan metalen en ertsen. Van de vroeger belangrijke bezittingen van de staat zijn nog slechts de kwikzilvermijnen van Almadén, de loodmijnen van Arrayanes en de zoutmijnen van Torrevieja staatseigendom. IJzer komt vooral voor in de provincies Vizcaya, Santander, Asturias, Lugo en León, en wordt op grote schaal ontgonnen. Van secundaire betekenis is de ijzerwinning in de Sierra Morena (El Pedroso en El Cala in de prov. Huelva). Ook de provincie Almería is in de laatste jaren een belangrijke leverancier van ijzererts geworden.

De exploitatie van kopererts, die sedert 1873 in Engelse handen is, is vnl. in de provincie Huelva (Rio Tinto) geconcentreerd. Belangrijk is ook de winning van steenkool in Asturië (Oviedo, Gijon, Mieres) en León (Villablino, Ciñera); voorts in de Sierra Morena (Puertollano, Belmez), terwijl de provincies Teruel en Barcelona bruinkolen leveren. Lood wordt vnl. gewonnen in de Sierra Morena (Linares, La Carolina) en in Almería en Murcia. Kwik wordt sedert de Romeinse tijd in hoofdzaak geëxploiteerd bij Almadén (prov. Ciudad Real). Van minder betekenis is de winning van zilver (Guadalajara), phosphor (Cáceres en Huelva) en zwavel (Hellin, prov. Albacete).

MIJNBOUWPRODUCTIE (× 1000 ton)

1938 1945 1950 1951

Steenkool 5 208 9 203 9 614 9 744

Anthraciet 440 440 1 530 1 589

Bruinkool 166 1 351 1 316 1 487

IJzererts 2 545 1 936 3 039 3 268

IJzerpyriet 2 527 693 1 402 1 631

Mangaanerts 1,3 25 19 22

Kopererts 200 207 252 205

Looderts 44 39 52 78

Tinerts 0,3 2,2 1,4 1,5

Zinkerts 77 53 118 128

Wolframerts 0,2 0,3 0,7 1,7

Kwikzilver 19,4 23,8 33,5 33,6

Zwavel (erts) 8,3 36 51 40

Potas — 710 1 013 1 085

Steenzout 151 228 308 363

Nijverheid.

Hoewel Spanje in de Middeleeuwen en de 16de eeuw o.m. een belangrijke leerindustrie (Cordoba), zijde-industrie (Valencia) en lakenindustrie (Segovia, Sepúlveda, Cuenca, Burgos e.a.) had, dateert de huidige nijverheid van Spanje eerst van na het midden der 19de eeuw door de toenemende invoer van machines, ruwe katoen en steenkolen en de voortdurende uitbreiding van het spoorwegnet. Vooral sedert 1910 zijn grote electrische centrales gebouwd langs de Ebro en haar zijrivieren, de rivieren van Catalonië, de Jucar, de Guadalquivir (El Carpio) en in de Baskische provincies. Afgezien van de mijnbouw en de hoogovenbedrijven (Bilbao, Mieres, Malaga, Sagunto) zijn de voornaamste takken de weverij, de bereiding van meel en olie, de fabricage van metaalwaren, speciaal van ijzer, papier en leer. In Catalonië heeft de katoenindustrie haar hoofdzetel, daar naast echter de fabricage van wollen stoffen (Sabadell), linnen, tricotages en kunstzijde.

De Baskische nijverheid, na de Catalonische de grootste, fabriceert hoofdzakelijk allerlei ijzerwaren, papier, touwwerk, leer en leerwaren, linnen en katoenen stoffen, zeep, glas, porselein, baretten (Tolosa) enz. De belangrijkste tak van nijverheid in Valencia was vroeger de zijde-industrie, die zeer sterk is achteruitgegaan. De loodsmelterij is vnl. gevestigd in Cartagena, Linares, La Carolina en Peñarroya, de zinkfabricage in Oviedo en Peñarroya. De nijverheid van Murcia en Almería bestaat hoofdzakelijk uit het smelten van ertsen, soda- en aluinfabricage en espartovlechterij. De belangrijkste takken van nijverheid in Andalusië zijn de ijzergieterijen, de fabrieken van katoen, linnen, lucifers en chemicaliën te Malaga, de suikerfabrieken te Granada en Malaga, de machinefabrieken, de fabrieken van porselein, katoen, linnen, wol en zijde te Sevilla. De nijverheid van Galicië bestaat hoofdzakelijk uit de fabricage van visconserven.

Oud-Castilië en Aragon hebben vooral meelfabrieken (Valladolid, Salamanca, Zaragoza, Palencia) en suikerfabrieken (Valladolid, Zaragoza). De kwikverwerking is het belangrijkst in de prov. Gerona (Palamós, San Feliú de Guixols). Zeer belangrijk zijn de metallurgische inrichtingen te Oviedo, beroemd vooral de geschutgieterij te Trubia. Scheepsbouw vinden wij vooral te Bilbao, Vigo en El Ferrol. In vele andere gedeelten van het land is wolindustrie verbreid, zoals in Bejar, Palencia, Ezcaray en elders.

Handel en verkeer.

Handel.

De Spaanse handel is in de loop der eeuwen van buiten- en binnenlandse oorlogen, in het bijzonder ten gevolge van het verlies der koloniën en van de verwaarlozing der natuurlijke hulpbronnen, zeer achteruitgegaan.

Uitgevoerd worden thans vooral zuidvruchten, wijn, katoenen stoffen, olijfolie, kurk, ijzererts, koper- en andere ertsen; de invoer omvat in hoofdzaak kunstmest, brandstoffen, machines, voertuigen, katoen, aardolie en chemische producten. De belangrijkste invoerende landen zijn: de V.S., het Britse Rijk, Zwitserland, Zweden en Portugal. In de Spaanse handel spelen de Philippijnen en Cuba nog een bijzondere rol; de handelsbetrekkingen met deze voormalige koloniën zijn dus nog niet geheel opgehouden. De ontwikkeling van de buitenlandse handel was, uitgedrukt in millioenen goudpesetas:

1935 1948 1949 1950 1951

Export 583,4 1 114,3 1 176,6 1 239,5 1 413,6

Import 875,2 1 440,7 1 399,4 1 195,1 1 176,0

De handel met de voornaamste handelspartners bedroeg naar handelswaarde, in percentages uitgedrukt:

EXPORT

1935 1948 1949 1950

Ver. Koninkrijk 22 15 16 14

Duitsland 13 1 2 2

Frankrijk 12 5 11 6

V.S. 10 9 6 15

Nederland 5 3 4 3

Argentinië 5 3 2 3

Spaanse koloniën 4 26 26 24

Zwitserland 2 5 3 2

IMPORT

V.S. 17 7 9 13

Duitsland 14 — 1 7

Ver. Koninkrijk 10 9 8 4

Frankrijk 6 1 6 8

Spaanse koloniën 4 17 18 24

Argentinië 2 24 13 3

Brazilië 1 8 9 3

Naar goederencategorieën was de verdeling als volgt:

EXPORT

1935 1948 1949 1950

Sinaasappelen 18 11 18 12

Overige fruitsoorten 15 6 8 8

Olijven, olijfolie 11 12 4 9

Wijnen en likeuren 7 9 10 8

Chemische producten 5 8 9 7

Kurk en kurkproducten 4 3 3 3

Katoen en katoenproducten 3 15 9 12

IMPORT

1935 1948 1949 1950

Machine en voertuigen 16 9 13 13

Ruwe katoen 11 11 12 11

Kunstmeststoffen 9 14 5 16

Overige chemische producten 8 7 9 6

Brandstoffen 6 8 12 13

Tarwe — 15 11 6

Bananen — 6 6 6

Verkeer.

De scheepvaart van Spanje begint in de laatste jaren meer in betekenis toe te nemen. De voornaamste havens zijn: Barcelona, Bilbao, Cadiz, Gijón, Valencia, Malaga, Huelva, Santander, La Coruña, Vigo, Alicante, Cartagena, Almería en Sevilla; Cadiz en Pontevedra zijn de voornaamste emigratiehavens. De handelsvloot omvatte (1950) 1392 schepen met in totaal 1.198.253 ton. Totaal ingekomen schepen (1949) 7425 met 9.153.900 ton. Er zijn twee transatlantische diensten (beide te Cadiz) voor het verkeer met Zuid-Amerika. De kustvaart is in Spanje van veel groter betekenis dan de onbelangrijke binnenscheepvaart.

Slechts de Ebro kan bij hoge waterstand tot Zaragoza worden bevaren. De Guadalquivir is voor zeeschepen slechts tot Sevilla bevaarbaar. Van de kanalen zijn het Keizerkanaal in Aragon en het Castiliaanse kanaal het belangrijkst.

Het spoorwegnet is niet zeer dicht; het heeft (1949) een lengte van 17.825 km met verschillende spoorwijdte, waarvan 1541 km geëlectrificeerd; het wegverkeer beschikt over 110.500 km wegen, waarvan 82.400 km verhard. Een vrij groot deel der wegen is geasfalteerd en in goede toestand. Het weinig omvangrijke motorvoertuigenpark telt 118.000 auto’s.

Luchthavens voor internationaal verkeer zijn gevestigd te Madrid (Baracas), Barcelona, Sevilla, Valencia. Daarnaast bestaat ook een binnenlands luchtverkeer, waarvoor 21 vlieghavens aanwezig zijn.

Geldwezen.

Munteenheid is de peseta, verdeeld in 100 centimos. Spanje maakte sedert 1868 deel uit van de Latijnse muntunie. De peseta werd toen in waarde gelijk aan de goudfranc. Sedert 1898 (Spaans-Amerikaanse oorlog) werd de peseta herhaaldelijk gedeprecieerd, zodat de waarde volgens de koers van thans overeenkomt met ƒ 9,64 (B. frs 126,90) per 100 pesetas. Het monopolie voor de uitgifte van bankbiljetten berust bij de Banca d’España.

Bestuur.

Spanje is sedert de wet van Juli 1947 een koninkrijk zonder Koning. Staatshoofd is generaal Franco, de Caudillo, die tevens leider is van de eenheidspartij, de Falange Española Traditionalista y de las J.O.N.S. (zie phalanx). Hij wordt terzijde gestaan door een „Raad van het Koninkrijk” en heeft grote autoritaire bevoegdheden. Voorts is er een kabinet, bestaande uit door het Staatshoofd benoemde ministers. Wetgevend orgaan zijn de Cortes, bestaande uit een aantal hoge functionarissen, die ambtshalve lid zijn, en vertegenwoordigers van de syndicaten. Hun bevoegdheden zijn tamelijk beperkt.

Het vasteland van Spanje is verdeeld in 47 provincies; daarbij komen de Balearen, die één, en de Canarische Eilanden, die twee provincies vormen.

Aan het hoofd van de provincies staan gouverneurs, benoemd door de regering en terzijde gestaan door een provinciale raad (diputación provincial). Het locale bestuur is voor stad en platteland gelijk. Wel hebben sommige gemeenten de benaming ciudad, andere die van villa, maar hier is geen practische betekenis aan verbonden. Aan het hoofd van iedere gemeente (municipio) staat een burgemeester (alcalde), bijgestaan door een raad (ayuntamiento). Burgemeester en raadsleden worden door de gouverneur der provincie benoemd.

Vlag, wapen en volkslied.

De Spaanse vlag bestaat uit drie horizontale banen: rood, geel en rood; in de gele baan, die aanmerkelijk breder is dan de beide andere is het wapen afgebeeld.

Het wapen bestaat uit een, tussen twee zuilen geplaatst, gevierendeeld wapenschild:

1. een gouden kasteel op een rood veld (Castilië);
2. een rode leeuw op zilver (León);
3. vier rode palen op goud (Aragon);
4. op een rood veld gouden kettingen, kruis- en schraagsgewijze gelegd en aan de uiteinden verbonden (Navarra).

Onder in het schild is een zilveren piek ingeschoven, met een geopende granaatappel met twee groene bladeren (Granada). Het schild is gedekt door de koninklijke kroon, waarboven het devies Una Grande Libre prijkt. Een adelaar is schildhouder. Volkslied is de Marcha Granadera.

Rechtspraak.

Hoogste gerecht in Spanje is het Tribunal Supremo, dat de rechtspraak in cassatie uitoefent. Voorts zijn er 15 Audiencias Territoriales (hoven van beroep in civiele zaken), 50 Audiencias Provinciales, rechtsprekende in civiele en criminele zaken, 554 Juzgados de Primera Instancia, die in eerste aanleg civiele zaken behandelen en over de 9000 Juzgados Municipales, Comarcales y de la Paz, te vergelijken met de Nederlandse kantonrechters, die kleine civiele en strafzaken berechten. Een speciaal gerechtshof is belast met de onderdrukking van Vrijmetselarij en Communisme. Ten slotte zijn er de militaire gerechten.

Koloniën.

Het Spaanse koloniale rijk ligt thans uitsluitend in Afrika en omvat de volgende gebieden:

< >