stad en gemeente in de Nederlandse provincie Limburg van 1219 ha met (1952) 23.465 inw., van wie (1947) 95,5 pct R.K., 3 pct Prot. en 1,5 pct andersdenkenden, ligt aan de samenvloeiing van Maas en Roer, aan de electrische spoorweg Eindhoven - Maastricht en - Heerlen en aan de spoorlijn naar Venlo - Nijmegen. De stad, welke een cultuur- en handelscentrum van Midden-Limburg vormt, ligt voor de internationale handel met België en Duitsland zeer gunstig.
Stadsbeeld
Het oudste gedeelte van de stad (omgeving Markt) is vermoedelijk in de 11de eeuw ontstaan in de nabijheid van een andere, praestedelijke kern. De grootste uitbreiding bereikte de middeleeuwse stad ca 1400, toen een stadsmuur met dubbele gracht, gelegen op de plaats van de tegenwoordige singels, werd voltooid. De middeleeuwse loop van de straten, welke zeer regelmatig is, bleef tot op heden bewaard. Een tweetal grote stadsbranden, resp. in 1554 en 1665, vernietigde de oude bebouwing, maar de plattegrond is nog hetzelfde (vgl. kaart van Jacob van Deventer uit 1550). De grote gebouwen van de talrijke oude kloosters (o.m. Kartuizers, Jezuïeten, Clarissen, Beggarden en Ursulinen), het vroegere bisschoppelijk paleis, thans Rechtbank, de woning van de Gouverneur, thans R.K.
Godshuis en verschillende oude patriciërswoningen, scheppen met de nieuwe complexen der moderne onderwijsinstellingen (o.m. Bisschoppelijk College, St Ursula Lyceum) mede een bepaalde sfeer in de stad.
Eerst kort vóór 1900 ontstond de noodzaak buiten de meer dan vijf eeuwen oude stadskern te bouwen. Door de typische ligging van Roermond op een vooruitspringende landtong in Roer- en Maasdal moest de stad zich ten O. van de spoorweg uitbreiden, wat grote verkeersproblemen met zich heeft meegebracht. Met de aanleg van een tunnel onder het stationsemplacement heeft men een begin gemaakt. De talrijke oorlogsbeschadigingen in de stad gedurende Wereldoorlog II zijn thans (1952) grotendeels hersteld. Bij nieuwbouw en herstel bleef het typische karakter van de oude binnenstad zoveel mogelijk behouden.
Het meest bekende bouwwerk van de stad is de O.L. Vr. Munsterkerk, een overblijfsel van een Cisterciënserabdij. De kerk, geheel van mergelsteen opgetrokken, werd in het begin van de 13de eeuw begonnen en behoort tot de rijkste voortbrengselen van de Nederrijnse Romaanse stijl in zijn laatste phase, waarin dan al een reeks Gothische elementen opgenomen is. Zij wordt gekenmerkt door een klaverbladvormige kooraanleg, galerijen boven de zijbeuken, een kruisingskoepel, torens in de hoeken van dwarsschip en koor, en een massale westerpartij die oorspronkelijk boven een krochtvormige portaalruimte een ruim nonnenkoor bevatte. Blijkbaar heeft men vrij lang aan de kerk gewerkt; de vormen worden gaandeweg steeds meer Gothisch.
Vóór de zeer ingrijpende restauratie van P. J. H. Cuypers, welke in 1865 begon, was de westpartij niet verder voltooid dan tot dakhoogte, zodat er geen torens boven de massa oprezen gelijk nu. Het inwendige wordt ontsierd door een 19de-eeuwse polychromie. Onder de kruisingskoepel bevindt zich de Romaanse graftombe van de stichter, graaf Gerard van Gelder en zijn gemalin, met beider liggende beelden.
De kathedraal, gewijd aan St Christoffel, geheel van baksteen opgetrokken, werd in 1410 begonnen en was een gewone parochiekerk tot 1661. Zij had aanvankelijk de gedaante van een kruisbasiliek met veelhoekig gesloten dwarspanden en diagonaal gerichte kapelcomplexen in de hoeken tussen dwarsarmen en koor. Nog in de loop van de 15de eeuw werd zij verbouwd tot een hallekerk van vrij onregelmatige gedaante. In de winter van 1944-’45 zijn kerk en toren door granaatvuur half verwoest. Een herbouw is onmiddellijk na de bevrijding ter hand genomen. Van het voormalig Kartuizerklooster, thans Groot-Seminarie zijn bewaard gebleven de kerk (14de of 15de eeuw) met fraaie 18de-eeuwse stuczoldering, de kapittelzaal met stergewelf (1556), de vierzijdige kloostergang (17de eeuw) en de refter met fraai stucplafond (1748). Als Ned.-Herv. kerk dient de ruime drieschepige 15de-eeuwse hallekerk van het voormalige klooster der Minderbroeders, in eenvoudige baksteen-Gothiek, in 1906 door Cuypers gerestaureerd.
Ook op het punt van wereldlijke bouwkunst bezit Roermond enige belangrijke historische monumenten. De voornaamste zijn het huis Drehmans, Brugstraat 7 met een Laatgothische gevel uit de 16de eeuw, het brede huis genaamd „De Stenen Trappen” in de Neerstraat, dat uit 1666 dagtekent, en het voormalige Prinsenhof aan de noordzijde van de Munsterkerk, nu R.K. gesticht onder de naam Louisahuis, dat in het eind van de 17de eeuw tot stand kwam. Het stadhuis met zijn bakstenen pilastergevel van 1700 is in 1880 door bepleistering en anderszins bedorven. De Stenen of Maria Theresiabrug, van Namense steen gebouwd met vier halfronde bogen (1771), werd in 1944 gedeeltelijk verwoest. Aan de stadsmuur uit de 2de helft van de 14de eeuw herinnert de Rattentoren, een ronde bakstenen hoektoren.
Roermond draagt als bisschopszetel en als vroegere hoofdplaats van het kwartier van Over-Gelder nog sterk het karakter van geestelijk middelpunt en residentie van de Middenlimburgse adel. Er is een bisschoppelijk college (Groot-Seminarie). Roermond is de winkelstad van Midden-Limburg met een zeer groot aantal middenstandszaken en nijverheid op velerlei gebied. Er is een tweetal chemische fabrieken, waarvan een, aan de Roer, over de grootste waterkrachtinstallatie voor het opwekken van electriciteit in Nederland beschikt. De industrie omvat voorts de fabricage van papier, meel, emballage, confectie en electrotechnische artikelen. De coöperatieve Roermondse eiermijn is de grootste in West-Europa.
Verder zijn er een groente- en fruitveiling en een Kamer van Koophandel. Voor Roermond is de ontsluiting van het mijnveld Vlodrop in de toekomst van zeer grote betekenis.
Geschiedenis
De naam Roermond wordt het eerst in 1130 vermeld in de „Annales Rodenses” (annalen van de Zuidlimburgse abdij Rolduc). Van ca 1200 tot op het einde der 16de eeuw was de stad in het bezit van de graven van Gelre. Tot voor kort nam men aan dat in 1232 Roermond stadsrechten kreeg. Ten gevolge van recente studies hierover wordt dit thans in twijfel getrokken. De stad kwam vooral in de 14de en 15de eeuw door de lakenindustrie en door de handel tussen het Rijnland enerzijds en Brabant en Vlaanderen anderzijds tot grote bloei. Zij was lid van de Duitse Hanze. Ten gevolge van gebiedsafscheiding, branden, belegeringen en veroveringen, w.o. die door Willem van Oranje (1572) en door Frederik Hendrik (1632), verloor de stad haar middeleeuwse bloei en werd zij tot een stad in de uithoek der Zuidelijke Nederlanden, waarvan zij sedert de 17de eeuw dee uitmaakte.
Van 1794-1814 was zij Frans, behoorde tot 1830 tot Groot-Nederland, en van 1830-1839 tot België. In 1839 werd zij definitief bij Nederland gevoegd. Van 1559-1801 was Roermond de hoofdplaats van het oude bisdom Roermond; na de oprichting van het Apostolisch Vicariaat Limburg in 1841 en van het nieuwe bisdom Roermond in 1853 was de stad wederom bisschopszetel. In Wereldoorlog II werd Roermond op 9 Sept. 1944 met de rest van Limburg ten O. van de Maas administratief bij Duitsland (Gau Düsseldorf) ingelijfd. Op 22 Nov. 1944 werd het frontstad en op 21 Jan. 1945 begon de evacuatie der nog achtergebleven bevolking (totaal werden er ca 12.000 geëvacueerd). 1 Mrt 1945 werd de stad bevrijd.
Lit.: J. Hakets, Gesch. v. h. tegenw. bisd. R., 4 dln (1875-1927); C. J. A. Meerdink, R. in de Middeleeuwen (Roermond 1909); Gedenkboek ter. gel. v. h. 700-j. best. der stad (1932).